4V slot 2.3 start 2.4

4V slot 2.3 start 2.4
Als je hier zit heb je:
- boek, schrift en laptop bij je (en liefst ook je binas)
- je huiswerk t/m 2.3 af (dus ook 2.1 en 2.2.)
- je patattenverslag ingeleverd
Log dan gelijk maar in voor deze LessonUp!

Is één van deze dingen niet in orde, dan mag je vertrekken (ja, gele brief halen, je was gewaarschuwd)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4V slot 2.3 start 2.4
Als je hier zit heb je:
- boek, schrift en laptop bij je (en liefst ook je binas)
- je huiswerk t/m 2.3 af (dus ook 2.1 en 2.2.)
- je patattenverslag ingeleverd
Log dan gelijk maar in voor deze LessonUp!

Is één van deze dingen niet in orde, dan mag je vertrekken (ja, gele brief halen, je was gewaarschuwd)

Slide 1 - Tekstslide

Korte herhaling van osmose
Schrijf over in je schrift en vul aan:
1. Osmose is diffusie van ......
2. We noemen twee oplossingen isotoon als ....
3. We noemen een oplossing hypertoon ten opzichte van een andere oplossing als .....
4. Bloed is hyper/iso/hypo-toon ten opzichte van water.
5. Je mag niet op alle slakken zout leggen, omdat ......

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

3

Slide 3 - Video

Welke transportmethodes kosten geen energie?
A
diffusie en osmose
B
endocytose en diffusie
C
diffusie, osmose en gefaciliteerde diffusie
D
osmose en gefaciliteerde diffusie

Slide 4 - Quizvraag

Welke definitie van osmose is de beste? Osmose is
A
waterbeweging door semipermeabel membraan richting sterkste oplossing
B
diffusie van water via een semipermeabel membraan
C
diffusie van water naar de hypotone oplossing
D
lekken van water door een semipermeabele membraan

Slide 5 - Quizvraag

Juist of onjuist? Een geplasmolyseerde cel heeft geen turgor
A
onjuist
B
juist

Slide 6 - Quizvraag


Cel 2 ligt in een hypertone oplossing. Wat zit er bij X?
A
lucht
B
cytoplasma
C
de hypertone oplossing
D
water

Slide 7 - Quizvraag

00:56
Je ziet dat het pantoffeldiertje een vacuole heeft die steeds volloopt en dan samentrekt. Waarom doet ie dat?
A
omdat er door diffusie water de cel in stroomt
B
omdat er door osmose water de cel in stroomt
C
omdat er door diffusie water de cel uit stroomt
D
omdat er door osmose water de cel in stroomt

Slide 8 - Quizvraag

01:20
Het pantoffeldiertje pompt dus water naar buiten. Hij doet dit als het water in zijn omgeving ... is ten opzichte van de celinhoud.
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 9 - Quizvraag

01:47
Wanneer je een pantoffeldiertje van slootwater in gedistilleerd water legt, gaan zijn vacuole dan sneller of langzamer kloppen?
A
sneller
B
langzamer
C
even snel, water is water

Slide 10 - Quizvraag

Overstap naar 2.4: DNA
Of heeft er iemand nog iets te vragen over 2.1, 2.2 en 2.3? 

Volgende les gaan we met de patattenverslagen aan het werk.
En  binnenkort krijgen jullie de cijfers van de dierentuinfilmpjes.

Leerlingen die ook NLT hebben zijn bij 2.4 een beetje in het voordeel!

Slide 11 - Tekstslide

Wat weet je eigenlijk
van DNA?

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Opdracht bij video over membraansystemen:
Noteer tijdens de (hierna volgende) video de genoemde membraansystemen EN probeer hun functie te beschrijven!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Membraansystemen:
Kernenvelop/kernmembraan: houdt chromosomen binnen en laat RNA de kern uit [kern is computersysteem/hersenen]
ER: zorgt voor transport van eiwitten (die door ribosomen zijn gemaakt op basis van dat RNA) [ER is bloedvatstelsel]
Golgisysteem/golgi-apparaat: verpakt eiwitten in blaasjes [Golgi is verpakkingsfabriek]
lysosoom: bevat enzymen voor vertering van voedseldeeltjes of bacteriën [lysosoom is maagje]
mitochondrium: maakt energie vrij uit glucose [mitochondrium is energiecentrale]

Slide 17 - Tekstslide

Welke bewering of beweringen over een gen is of zijn juist?
A
een gen is een deel van een chromosoom
B
een gen is een eiwit
C
een gen bevat de informatie voor het maken van een eiwit
D
een gen is opgebouwd uit DNA

Slide 18 - Quizvraag

Een nucleotide bestaat uit
A
4 basen
B
fosfaatgroep, deoxyribose, organische stikstofbase
C
twee strengen
D
fosfaatgroep en deoxyribose

Slide 19 - Quizvraag

Welke streng is complementair aan:
A-T-T-C-A-G
A
A-T-T-C-A-G
B
U-A-A-G-U-C
C
U-A-A-G-A-C
D
T-A-A-G-T-C

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Was deze uitleg een beetje duidelijk en/of behulpzaam en/of leerzaam?
A
Ja, veel aan gehad. Ik snap het nu (beter)
B
Hmm...ik wist al veel maar het was toch wel nuttig
C
Nee, ik vind dit veel te moeilijk. Graag meer uitleg!
D
Nee, ik wist dit allemaal al. Weinig tot niets geleerd.

Slide 22 - Quizvraag

Gemaakte opgaven!
Pak opdracht 61, 62, 63 er even bij.

Die gaan we nu bespreken.
Niet gemaakt? Extra goed opletten!

En...maandag huiswerkcontrole hè?

Slide 23 - Tekstslide

Eventueel deze video nog....
Of: aan de slag met de opdrachten (vanaf 54)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video