Lezen 1.3/2.3 afrondende les 1 en 2

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 1
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je iPad (dicht)


Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Wat moet je kennen en kunnen?
  • Hoe doe je dat dan?
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 2 - Tekstslide

1.3 lezen (p. 21)
  • leesstrategieën
  • herkennen tekstverbanden (en 1 nieuwe)
  • benoemen tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen
  • herkennen titels en benoemen onderwerp
  • benoemen hoofdgedachte

Slide 3 - Tekstslide

Verkennend lezen (p. 22)





Stel jezelf de vragen:
Onderwerp, tekstsoort, tekstdoel, opbouw, bron/schrijver.
Vanaf nu ook elke eerste zin van alle alinea's.

Slide 4 - Tekstslide

Nauwkeurig lezen (p. 231)






Doel: de hele tekst begrijpen

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverband/signaalwoorden (p.23)

Een goede tekst heeft logische samenhang.
Er is verband/relatie tussen woorden, zinnen, alinea's.
Verschillende soorten tekstverbanden.

Signaalwoord helpt je het soort tekstverband te herkennen.

Slide 6 - Tekstslide

Nieuw: vergelijkend tekstverband
Gebruik: als je personen/dingen wilt vergelijken.

Signaalwoorden: net als, zoals, evenals

Evenals mijn moeder houdt mijn vader van appeltaart.
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.

Slide 7 - Tekstslide

Tekstdoel, -soort en tekstvorm (p. 26)






Tekstdoel is altijd een werkwoord. De schrijver wil ...
tekstdoel
uitleg
tekstsoort
vorm
informeren
de lezer informatie geven
informerende tekst
verslag
overtuigen
de lezer overtuigen (mening)
betogende tekst
boekbespreking
activeren
de lezer iets laten doen
activerende tekst
advertentie
amuseren
de lezer vermaken
amuserende tekst
stripboek

Slide 8 - Tekstslide

Titel(s) en onderwerp (p. 27)
De titel (kop) staat bovenaan de tekst.
De titel geeft vaak een aanwijzing over het onderwerp.
In kranten of tijdschriften: vaak een ondertitel of boventitel

Het onderwerp vind je vaak in de titel
en in de eerste alinea. Dit geef je 
weer in steekwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdgedachte (p. 27)
Het belangrijkste wat de schrijver zegt. Zoek deze in inleiding en/of slot van de tekst. De hoofdgedachte geeft meestal in één of twee zinnen kort weer waar de tekst over gaat.

Slide 10 - Tekstslide

2.3 lezen (p. 101)

  • Soorten informatieve teksten
  • Herkennen soorten interviewverslagen
  • Functies inleiding en slot
  • Samenvattend tekstverband herkennen

Slide 11 - Tekstslide

Tekstsoort: informatieve tekst

Slide 12 - Tekstslide

Informatieve tekst (p. 98)
Soorten feitelijke informatie:

  1. Beschrijving van iets wat echt gebeurd is.
  2. Informatie over dingen die in werkelijkheid bestaan.
  3. Kennis door waarneming/onderzoek verkregen.
  4. Uitleg die je kunt uitvoeren.

Slide 13 - Tekstslide

Beschrijving echt gebeurde gebeurtenissen
Informatie over dingen die echt bestaan
Tekstvorm
Nieuwsbericht
Tekstvorm
schoolboektekst

Slide 14 - Tekstslide

Kennis door waarneming / of onderzoek verkregen

Uitleg die je kunt uitvoeren
Tekstvorm
wetenschappelijk artikel
Tekstvorm
recept

Slide 15 - Tekstslide

Interviewverslag (p. 102)
Informatieve tekstsoort; verslag vraag en antwoord
  • Inleiding: informatie over de geïnterviewde
  • Inleiding: aanleiding van het interview

Letterlijk interviewverslag       Samenvattend interviewverslag
* precies, details niet              * vragen niet, antwoorden                                                            samenvatten, citaten

Slide 16 - Tekstslide

Tekstopbouw: inleiding (p. 104)
- aandacht trekken 
- het onderwerp benoemen of omschrijven
- de aanleiding noemen
- de centrale vraag stellen 
- een mening geven
- een samenvatting geven 

Slide 17 - Tekstslide

Tekstopbouw: slot (p. 104)
- conclusie
- samenvatting
- advies

Overzicht signaalwoorden op pagina 232.

Slide 18 - Tekstslide

Nieuw tekstverband (p. 105)
  • Samenvattend tekstverband vind je vaak in het slot van een tekst of aan het einde van een tekstdeel.
  • De schrijver vat samen wat hij ervoor heeft gezegd.

Signaalwoorden die hierop wijzen: 
kortom, om kort te gaan, samenvattend, al met al.

Slide 19 - Tekstslide

Keuzemenu
Oefenen 1.3:
  • test jezelf
  • opdrachten 16 t/m 21 (nakijken!)
Afronden: 2.3: 14 tot en met 18 
(17 niet).
Oefenen 2.3:
  • test jezelf
  • opdrachten 20 t/m 24 (nakijken!)
Zelfstandig - stilte
Met je buur - fluisteren
1
2

Slide 20 - Tekstslide

Afsluiting
Leesles
Opdrachten nakijken
Weektaak bekijken

Slide 21 - Tekstslide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A 
  • je iPad (dicht)


Slide 22 - Tekstslide

Planning
  • Quizlet
  • Vragen stellen
  • Leren voor de toets

Slide 23 - Tekstslide

5 minuten

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Keuzemenu
Theorie herhalen/leren:
  • link LessonUp
  • leerwerkboek
Vragen stellen
Oefenen:
  • test jezelf 1.3/2.3
  • extra teksten studiewijzer
Zelfstandig - stilte
Met je buur - fluisteren

Slide 26 - Tekstslide

Wat ga je nog doen
voor de toets?

Slide 27 - Woordweb

De signaalwoorden 'net als' en 'zoals' horen bij een ..... tekstverband.
A
opsommend
B
redengevend
C
vergelijkend
D
samenvattend

Slide 28 - Quizvraag

De signaalwoorden 'omdat' en 'namelijk' horen bij een ..... tekstverband.
A
opsommend
B
redengevend
C
vergelijkend
D
samenvattend

Slide 29 - Quizvraag

Een tijdsvolgorde tekstverband
helpt je om ...
A
te zien hoe laat het is.
B
zaken op een tijdlijn te zetten.

Slide 30 - Quizvraag

Een redengevend tekstverband
helpt je om ...
A
reden en gevolg te vinden.
B
om zaken met elkaar te vergelijken.

Slide 31 - Quizvraag

Een reclamefolder is
een ........ tekst.
A
informatieve
B
betogende
C
activerende
D
amuserende

Slide 32 - Quizvraag

Een interviewverslag is
een ........ tekst.
A
informatieve
B
betogende
C
activerende
D
amuserende

Slide 33 - Quizvraag

Een hoofdgedachte van een informatieve tekst bestaat uit:
A
feitelijke informatie.
B
mening (+ argument).

Slide 34 - Quizvraag