NaSk: samenvatting Hoofdstuk 2 Stoffen (2KT)

Hoofdstuk 2 Stoffen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Stoffen

Slide 1 - Tekstslide

Stoffen
Alles wat massa of volume heeft is een stof

Slide 2 - Tekstslide

Stofeigenschappen
  • kleur
  • geur
  • smaak
  • brandbaarheid
  • doorzichtigheid
  • giftigheid
  • hardheid
  • kookpunt
  • smeltpunt
  • fase bij kamertemperatuur

Slide 3 - Tekstslide

Veiligheidspictogrammen
kleur, geur, smaak, brandbaarheid, doorzichtigheid, giftigheid, hardheid, kookpunt, smeltpunt en fase bij kamertemperatuur

Slide 4 - Tekstslide

Welk materiaal kies je?
  • Materialen zijn stoffen waarvan je voorwerpen maakt.
  • Welk materiaal je kiest, hangt af waarvoor je het gaat gebruiken.
  • Hout, steen, metaal, glas, kunststof, papier, textiel, leer, keramiek, rubber en klei zijn materialen.

Slide 5 - Tekstslide

Kunsstof
  • Kunststof wordt gemaakt uit aardolie

  • Voordelen kunststof:
  • licht
  • sterk
  • geleiden geen stroom
  • roesten en rotten niet
  • weinig onderhoud

Slide 6 - Tekstslide

Kunsstoffen
  • Kunststoffen kun je verdelen in:

Thermoplasten
en
Thermoharders

Slide 7 - Tekstslide

Thermoplasten
  • Een thermoplast is een kunststof die bij verwarming zacht en vervormbaar wordt, en bij afkoeling weer hard wordt.
  • Thermoplast heet ook wel plastic

Slide 8 - Tekstslide

Thermoharders
  • Een thermoharder is een type kunststof dat bij verhitting niet zachter wordt of smelt, maar hard en permanent blijft.
  • Je kunt een thermoharder niet van vorm veranderen door ze te smelten

Slide 9 - Tekstslide

Metalen
  • De eigenschappen van metaal bepalen waarvoor je het metaal gebruikt.

  • Als de eigenschappen van een metaal niet helemaal geschikt zijn, kun je het metaal met andere metalen mengen.

  • Zo'n mengsel heet een legering

Slide 10 - Tekstslide

Mengsels
  • Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen door elkaar

  • Soms kun je aan die stoffen zien dat het een mengsel is, maar vaak zie je niet.

Slide 11 - Tekstslide

Soorten mengsels
  1. Oplossing = een helder mengsel

  2. Emulsie = een troebel mengsel van water en olie
    bijvoorbeeld: margarine, mayonaise, bodylotion en crèmes

  • Emulgator = een hulpstof om water en vet te mengen, zorgt ervoor dat stoffen in een emulsie goed gemengd blijven.

Slide 12 - Tekstslide

Lippenstift
De grondstoffen voor lippenstift zijn:
  • Olie
  • Vet
  • Emulgator
  • Kleurstof
  • Vitaminen

Slide 13 - Tekstslide

Zuurgraad
Hoe zuur een stof is,
geef je aan met de zuurgraad dit heet ook:
pH-waarde.

Slide 14 - Tekstslide

Zuur, basisch of neutraal
  • Zure stoffen:
    pH-waarde kleiner dan 7


  •  Basische stoffen:
    pH-waarde groter dan 7

  • Neutrale stoffen:
    pH-waarde is 7

Slide 15 - Tekstslide

Indicator

 Een indicator krijg in een zure, basische of neutrale oplossing een andere kleur


Slide 16 - Tekstslide

Hoe meet je de pH van een oplossing?
  1. Scheur een strookje pH-papier af.
  2. Breng met een roerstaaf één druppel van de vloeistof op het strookje.
  3. Vergelijk de kleur van het pH-papier met de kleuren van het doosje.
  4. Lees op de controlestrook de pH af.
  5. Spoel de roerstaaf schoon met water.

Slide 17 - Tekstslide

Zuivere stof
  • Een zuivere stof is stof die maar uit één stof bestaat.

Keukenzout en suiker 
zijn voorbeelden van zuivere stoffen.

Slide 18 - Tekstslide

Deeltjesmodel
  • Alle stoffen bestaan uit kleine deeltjes
  • Elke stof heeft zijn eigen soort deeltjes
  • Verschillende deeltjes zorgen voor andere stofeigenschappen.
  • Er zijn miljoenen stoffen, dus ook miljoenen verschillende soorten deeltjes. 

Slide 19 - Tekstslide

Zuivere stof of mengsel
  • Een zuivere stof bestaat uit één soort deeltjes

  • Een mengsel bestaat uit meerdere soorten deeltjes

Slide 20 - Tekstslide

Moleculen
  • Moleculen zijn de deeltjes waaruit een stof bestaat.

  • Voorbeeld: water bestaat uit watermoleculen.

Slide 21 - Tekstslide

Zuivere stof
Mengsel

Slide 22 - Tekstslide

Atomen
  • Moleculen zijn niet de kleinste deeltjes.
  • Moleculen zijn opgebouwd uit nog kleinere deeltjes, 
    deze deeltjes heten: atomen

  • Alle atomen van één soort zijn gelijk aan elkaar.

  • Atomen zijn de bouwstenen van alle stoffen

Slide 23 - Tekstslide

Atoomsoorten

Slide 24 - Tekstslide

Moleculen

Slide 25 - Tekstslide

Soorten afval
  1. Plastic, metaal en drinkpakken (pmd), glas en papier
  2. Groente-, fruit- en tuinafval (gft)
  3. Kleding, meubels, apparaten
  4. Klein chemisch afval (kca)
  5. Restafval

Slide 26 - Tekstslide

Afvalverwerken
  1. Recycling
  2. Compost
  3. (biologisch afbreekbaar afval)
  4. Hergebruik
  5. Verbranding
  6. Vuilnisbelt

Slide 27 - Tekstslide

Hergebruik of recyclen
  • Hergebruik
Spullen die nog goed te gebruiken zijn of te repareren

  • Recyclen
Producten die worden gebruikt als 
grondstof voor nieuwe producten

Slide 28 - Tekstslide

Restafval
Restafval wordt verbrand in een verbrandingsoven.
  1. Magneten halen metalen uit het afval.
  2. De rest van het afval wordt verbrand
    onder hoge temperatuur
  3. De rook wordt gezuiverd van stof, roet en giftige stoffen
  4. Met de warmte uit de oven wordt elektriciteit opgewerkt.

Slide 29 - Tekstslide

Minder afval
Door het scheiden van afval, door hergebruik en door recycling ontstaat er minder restafval.

Door recycling bespaar je grondstoffen en energie.

Slide 30 - Tekstslide

Andere soorten afval
Afvalwater in het riool.

Rioolwater wordt biologisch gezuiverd in 
een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI)

Slide 31 - Tekstslide