Hoofdstuk 2 Grammatica les 3 woordsoorten les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Leg alvast klaar:

• je leerwerkboek;
• je laptop (log in bij LessonUp);
• je schrift (heb je het aantal fouten genoteerd?).

Planning

• Huiswerk bespreken
  
• Wat weet je van grammatica zinsdelen?
• Uitleg nieuw woordsoort
• Werkmoment
• Afsluiten van de les
  

Huiswerk bespreken

Maak van 2.7 in je leerwerkboek en schrift: 9, 10 en 12.

Kijk na en verbeter (via Magister).

Ik wil per vraag horen hoeveel fouten je had.

Bij vraag 9:
Hoeveel zinnen van de 4 had je fout?

Hoeveel zinnen van opdracht 10 had je fout? Kijk naar de gehele zin.
Het waren er zeven.

1. 0 tot 1 fout
2. 2 tot 3 fout
3. 4 tot 5 fout
4. 6 tot 7 fout

Hoeveel zinnen van opdracht 12 had je fout? Kijk naar de gehele zin.
Het waren er zeven.

1. 0 tot 1 fout
2. 2 tot 3 fout
3. 4 tot 5 fout
4. 6 tot 7 fout

Welke vraag was lastig?

Even testen

Wat weet je nu van grammatica zinsdelen?

Wat is een voorbeeld van een splitsbaar werkwoord?

1. fietsen
2. opbellen
3. vertellen
4. vergaderen

Wat is het wg in de zin:
Hij is cupcakes aan het bakken.

1. is
2. is bakken
3. is aan het bakken
4. geen wg

Waarmee begint een onderwerp of een lijdend voorwerp nooit?

1. met een lidwoord
2. met een voorzetsel
3. met een zelfstandig naamwoord
4. met een bijvoeglijk naamwoord

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

1. Zet de zin in een andere tijd
2. Wie/wat + gezegde?
3. Wie/wat + gezegde + o?
4. Wie/wat + gezegde + o + lv

2.8 Grammatica woordsoorten

Hoofdstuk 1: zelfstandig naamwoord, werkwoord en lidwoord

Nieuw in hoofdstuk 2:

• (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord
• voorzetsel

Bijvoeglijk naamwoord

We kijken het filmpje uit de methode.

Schrijf op:

• kenmerken bijvoeglijk naamwoord
• kenmerken stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord (p. 119)

• Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
• Staat voor het zn, maar soms ook los.
• Vorm met e en zonder e

Het mooie huis. Het huis is mooi.

Een mooi huis.

Stoffelijk bn (p. 119)

• Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
• Eindigen meestal op -en.
• Veranderen niet van vorm.

Het houten huis.

Een houten huis.

een plastic tas

een suéde tas

een aluminium buis

een nylon tent

Een woord is een vz als: p. 121

je het kunt schrijven vóór de kast of..

je het kunt schrijven vóór de vakantie.

onder, boven, naast, in, tegen, op, aan

in, tijdens, vanwege, gedurende

Voorzetsel: onthouden!

Aan het begin van een zinsdeel: 

• Tijdens de vakantie ga ik skiën.

Of verderop: 

• Op het dak van het huis staat een schoorsteen.

Belangrijk: onderwerp en lijdend voorwerp starten nooit met een voorzetsel.

Werkmoment

• Maak in je leerwerkboek en schrift van 2.8: 1, 5 en 7.
• Loop je vast? Lees nog eens de theorie en/of gebruik het overzicht op pagina 203.
• Kijk na, verbeter en schrijf op hoeveel fouten je had.

Afsluiting

• Huiswerk: zie magister.
• We gaan verder met 2.8 grammatica woordsoorten.