interpunctie

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke leestekens ken je?

Slide 2 - Open vraag

We herhalen wanneer welke leestekens worden gebruikt zodat je daarna gericht kunt oefenen.

Slide 3 - Tekstslide

Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "

We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken. 

Slide 4 - Tekstslide

hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed

Slide 5 - Tekstslide

Punt (.)  
Een punt gebruik je aan het eind van een zin.

Mijn naam is Ellen.

Slide 6 - Tekstslide

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.

Hoe gaat het met jou?

Slide 7 - Tekstslide

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:

Houd op!

Slide 8 - Tekstslide

Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.
- in een opsomming                  --- Ik heb appels, peren en bananen gekocht.
- tussen twee werkwoorden ---  Mijn zus die in Putten woont, komt morgen.
- bij voegwoorden                      ---  Ik ga naar huis, omdat het regent


Slide 9 - Tekstslide

Dubbele punt (:)
De dubbele punt wordt gebruikt voor een 
opsomming, citaat.

- Neem mee: een tas, een handdoek en een zonnebril.
- Hij zei: 'Hoi!'

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

papa, doe je mee

Slide 12 - Tekstslide

Onze hond max is erg enthousiast.

Slide 13 - Tekstslide

Bij het verhuizen naar utrecht moeten we goed inpakken kleding speelgoed en alles wat we mee willen nemen

Slide 14 - Tekstslide

Toen de taxi kwam gingen we meteen weg.

Slide 15 - Tekstslide

De rijn stroomt door verschillende landen Duitsland Oostenrijk en nederland

Slide 16 - Open vraag

De jongen die ik zag had helemaal geen fiets bij zich.

Slide 17 - Open vraag

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van een zin
B
bij namen van rivieren
C
bij namen van seizoenen
D
bij woorden die van namen zijn afgeleid

Slide 18 - Quizvraag

dagen van de week
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 19 - Quizvraag

beste mevrouw vergeer
In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 20 - Quizvraag

Kruis aan wat al goed gaat.
 ga naar taaloefenen.nl

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Wel of geen hoofdletter?
A
Leeuwarden
B
leeuwarden

Slide 23 - Quizvraag

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 24 - Tekstslide

Zo gebruik je hoofdletters
- Aan het begin van een zin: Vandaag moeten jullie naar school.
- Bij namen: Sophia, Panta Rhei, mevrouw Bos etc.
- Feestdagen: Pasen, Halloween, Kerstmis, Nieuwsjaarsdag etc. Let op dat je bij samenstellingen (van feestdagen) geen hoofdletter gebruikt: kerstdag, halloweenversiering etc.
- Namen van mensen, topografische namen (landen, rivieren, straatnamen etc.) en merken.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat en om een woord op te laten vallen.

- Maher vroeg: 'Heb je al gekookt?'
- Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd. 

Slide 27 - Tekstslide