2H - Na klar! MAX - 3.1

Naamvallen
1. Zinsontleding
2. Der-groep & ein-groep in de 1e en 4e naamval
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Naamvallen
1. Zinsontleding
2. Der-groep & ein-groep in de 1e en 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Naamvallen
Wat is een naamval?
Een middel waarmee de grammaticale functie van een bepaald woord in een zin wordt aangegeven. In het Duits staat ieder zinsdeel in een bepaalde naamval.

Hoe veel naamvallen zijn er in het Duits?

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding
Zinsdelen:

het onderwerp staat in het Duits altijd in de 1e naamval [Nominativ]
het lijdend voorwerp staat in het Duits altijd in de 4e naamval [Akkusativ]
het meewerkend voorwerp staat in het Duits altijd in de 3e naamval [Dativ]

Zinsontleding:
Je kunt de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.

Slide 3 - Tekstslide

Vragen zinsontleding
gezegde= alle werkwoorden en persoonsvormen in de zin
Onderwerp 1e naamval
Lijdend voorwerp 4e naamval

Slide 4 - Tekstslide

Hij/Hem-regel
Het onderwerp kan je vervangen door HIJ
Het lijdend voorwerp kan je vervangen door HEM

HIJ staat ook voor: Ik,jij,zij,wij,jullie
HEM staat ook voor: mijn, jouw, haar

Slide 5 - Tekstslide

"Ik heb een taart gekocht."
Wat is het gezegde? 
Wat is het onderwerp? 
Wat is het lijdend voorwerp? 

Slide 6 - Tekstslide

Ich habe die Kinder gesehen.
Wat is het gezegde?
A
Ich
B
die Kinder
C
habe gesehen
D
.

Slide 7 - Quizvraag

Ich habe die Kinder gesehen.
Wat is het onderwerp?
A
Ich
B
die Kinder
C
habe gesehen
D
.

Slide 8 - Quizvraag

Ich habe die Kinder gesehen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Ich
B
die Kinder
C
habe gesehen
D
.

Slide 9 - Quizvraag

In Deutschland trinken die Menschen viel Kaffee.

die Menschen.
A
onderwerp [1e naamval]
B
lijdend voorwerp [4e naamval]

Slide 10 - Quizvraag

Deel 2

Der-groep en ein-groep in de 1e en 4e naamval

- uitgang van het lidwoord verandert in de 1e en 4e naamval

Slide 11 - Tekstslide

- dies...

Slide 12 - Tekstslide

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Der-groep

Slide 14 - Tekstslide

Ein-groep

Slide 15 - Tekstslide

Tips
- vrouwelijke woorden en meervoud blijven hetzelfde in de 1e en 4e naamaval
- onzijdige woorden blijven hetzelfde in de 1e en 4e naamval
- Het enige dat je moet leren:
                                      der (1) -> den (4)
                                      ein/mein (1) -> einen/ meinen (4)

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Ich kaufe ein............ Tisch (m)
A
ein
B
einen
C
eine
D
den

Slide 20 - Quizvraag

Wir nehmen d............ Stuhl (m)
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 21 - Quizvraag

D..... Frau (v) ist schön
A
Der
B
Die
C
Dien
D
Das

Slide 22 - Quizvraag

Ich habe ein...... Schwester (v)
A
ein
B
eine
C
einen
D
meine

Slide 23 - Quizvraag

Ich sehe ein....... Baum (m)
A
ein
B
einen
C
eine

Slide 24 - Quizvraag

Er hat unser...... Helm (m)
A
unser
B
unsere
C
unsers
D
unseres

Slide 25 - Quizvraag

Er sorgt für dies...... Vater (m)
A
dies
B
dieseene
C
diesen
D
diese

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide