les 9

Powerpoint: het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd. 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Powerpoint: het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd. 

Slide 1 - Tekstslide

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 2 - Tekstslide

der Unterrichtsplan


Rückblick: das schwache Verb = het zwakke werkwoord

Reader Schrijfvaardigheid:  Thema Schule E t/m G maken 






 



 





Slide 3 - Tekstslide

die Lernziele

- je leert woorden die met het thema Schule te maken hebben. 

- je kunt de woorden juist vertalen/toepassen. 










Slide 4 - Tekstslide

machen
Warum ... er das
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 5 - Quizvraag

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 6 - Quizvraag

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 7 - Quizvraag

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 8 - Quizvraag

Warum ... du meine E-Mails nicht?
A
beantwortest
B
beantwortet
C
beantwortetet

Slide 9 - Quizvraag

Hausaufgaben: Kapitel 1 Lektion 3 Opgave 5 t/m 7 korrigieren. 

Slide 10 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid   Thema: Schule


*E t/m G maken
* benutzt ein Wörterbuch
* Wort- Stütze aus dem Reader

Slide 11 - Tekstslide

 Hoe maak je een voltooid deelwoord in het Duits?

Slide 12 - Tekstslide

zwakke werkwoorden Duits

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Zwakke werkwoorden
  • voltooid deelwoord-> ge + stam + t   +  (vorm van haben, sein)
  • gewohnt
  • gespielt
  • eindigt altijd op -t

Slide 15 - Tekstslide

wohnen 
stam = wohn

Ich habe gewohnt
Er hat gespielt

Slide 16 - Tekstslide

werkwoorden op een -d of -t
Let op:
Hier krijg je een extra 'e'
dus:  ge + stam + et

arbeiten = ge arbeit et
reden = ge red et

Slide 17 - Tekstslide

Das Partizip
Het voltooid deelwoord

Uitzonderingen: 
- ww die eindigen op - ieren (studieren) krijgen nooit ge ervoor. Het volt.dw is dus: studiert (stam + t)
- ww die beginnen met ge-be-er-ver-of zer (versorgen/besuchen) krijgen ook nooit ge- ervoor. Het volt.dw is dus: versorgt/besucht.

Slide 18 - Tekstslide

Regel voltooid deelw. Ge-stam-t
Uitzonderingen:
1) eindigt de stam op -d/-t/ => extra 'e' achter de stam
ge + stam + et
2)eindigt een werkwoord op -ieren, dan is de regel :                    
stam + t

Slide 19 - Tekstslide

Leren: Leren Reader schrijfvaardigheid Thema Schule E: aanhef + slotgroet zakelijke brief.
Opgave F en G afmaken. 

woordenboek + oortjes meenemen en uiteraard een opgeladen laptop!!

Slide 20 - Tekstslide

MEERDERE BETEKENISSEN

  • Sommige woorden hebben meerdere betekenissen: gebruik niet de eerste betekenis die in het woordenboek staat, maar kijk of het past in de zin!




Slide 21 - Tekstslide

Moet je alles opzoeken?
Je hoeft niet altijd direct een woord op te zoeken:
Soms kun je het woord 'herkennen', bijvoorbeeld aan: de klank of omdat het op een Nederlands woord lijkt
Soms kun je de betekenis van een woord uit de context halen: Zwei Jungen aus Berlin konnten ihr Haus nicht mehr finden, sie hatten sich verirrt.



Slide 22 - Tekstslide

Wie functioniert das Wörterbuch?
1. Alfabet
2. Werkwoordsvormen
3. Meervoudsvormen
4. Samengestelde woorden 
5. Meerdere betekenissen



Slide 23 - Tekstslide

Das Wörterbuch: werkwoorden
Het woordenboek laat nooit vervoegingen van werkwoorden zien!
 
Hoe vind je dan de juiste vertaling en vorm van een werkwoord?
  • Je zoekt het hele werkwoord op in het woordenboek en past dan de werkwoordregels toe. (esttenten-regel en voltooid deelwoordregels)
  • Voorbeeld 'hij loopt': In het woordenboek vind je het hele werkwoord 'lopen' (= 'laufen').

Slide 24 - Tekstslide

Das Wörterbuch: zelfstandige naamwoorden
Het woordenboek kan op verschillende manieren laten zien of een woord een der, die, of das-woord is.
(Check vooraf goed hoe jouw woordenboek het doet!)

3 Opties:
Achter het woord staat m, v, of o  (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig).
Achter het woord staat m, w, of s (männlich, weiblich, sächlich).
Achter het woord staat der, die of das.



Slide 25 - Tekstslide

Das Wörterbuch: zelfstandige naamwoorden
In het woordenboek staan géén meervoudsvormen. Je zoekt dus altijd naar een woord in het enkelvoud! 

bv: Väter     zoek je bij     Vater
      Menschen     zoek je bij     Mensch

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Das Wörterbuch: samengestelde woorden
De meesten samengestelde woorden staan niet in het woordenboek.
 
Hoe vind je dan de juiste vertaling van een woord?
  • Het is belangrijk dat je de woorden waaruit het woord is opgebouwd uit elkaar kunt halen. Je zoekt dan de betekenissen van de losse woorden op en je vindt de betekenis van het samengestelde woord.
  • Haustür -> Haus + Tür = huisdeur of voordeur
  • Hundenrasse -> Hund + Rasse = hondenras (soort hond)

Slide 28 - Tekstslide

Das Wörterbuch: meerdere betekenissen 

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen: gebruik niet de eerste betekenis die in het woordenboek staat, maar kijk of het past in de zin/context!

Slide 29 - Tekstslide

Zusammengefasst...
In het woordenboek vind je:
  1. of een woord een der, die of das woord is
  2. alleen hele werkwoorden, geen vormen van een werkwoord
  3. alleen enkelvoud, geen meervoud
  4. alleen losse woorden, geen samengestelde woorden

Slide 30 - Tekstslide