H4 - Grammar - Modals

H4 - English 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 - English 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's lesson
Check homework

Modals:
Refresher
Explanation
Practise time

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: Modals (hulpwerkwoorden)
  1. ________ you speak many languages?
  2. I don't know what I'm doing this weekend, but I __________ go to London.
  3. I promise I
    __________ call you every day.
  4. Smoking is very unhealthy. You _______________ stop it.
  5. Michele was sure he
    _________ pass  his exam, so he was amazed when he got such a good result!
  6. We couldn't find a hotel room so we ___________  sleep in the car.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Modals
Er zijn twee soorten werkwoorden:
• Hoofdwerkwoorden (verb), zoals walk / work / drive
Hulpwerkwoorden (modals), zoals can / should / may

De modals nemen een aparte plaats in de grammatica in. Ze zijn met hun subtiele betekenis belangrijk voor een heldere communicatie. 
Onder de modals worden de volgende hulpwerkwoorden gerekend: can, could, may, might, must, should, ought to, have to, need to, will.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Can / can't
Je gebruikt can om te zeggen dat je iets (niet) kunt:
- She can swim.
- We can't pay the rent.



  • Could
Je gebruikt could om aan te geven dat iets zou kunnen. 
Ook kun je could gebruiken om een beleefde vraag te formuleren:
- They could give you some more information.
- Could you help me for a second, please?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Must
Je gebruikt must als je zelf vindt dat iets zou moeten:
- I must finish this assignment today.
- I must go to the gym now.

  • Have to
Je gebruikt to have to als iemand anders vindt dat iets moet, en dus NIET omdat jij dat zelf vindt:
- Children under sixteen have to go to school. It's the law.
- Jim has to take two pills every day. That's what they told him at the hospital

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Can/could/may/might
Je kunt deze woorden gebruiken om toestemming te vragen:
- Can I go to the bathroom, please?
- Could I use your phone? - is iets beleefder dan can
- May I enter, sir?
- Might I borrow your pen? - is iets beleefder dan may

  • Would / wouldn't
Je gebruikt would in beleefde vragen of als iets onder bepaalde omstandigheden (wel of niet) zou gebeuren:
- Would you be so kind to carry this bag for me?
- She would never go out on her own.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Ought to / Should / shouldn't
Je gebruikt "should/ought to" om aan te geven dat iemand iets eigenlijk zou moeten doen. 
Je geeft bijvoorbeeld advies of je wilt iets afraden:
- You should/ought to try to get some more exercise.
- You shouldn't go out alone, it's dangerous!

  • Will / won't
Je gebruikt will als je wilt aangeven of iets in de toekomst gaat gebeuren:
Tomorrow I will take the bus.
- I will be waiting at the bus stop.
- The weak building won't survive another storm.
Je gebruikt will ook als je een voorspelling doet zonder dat je weet dat het ook echt zal gebeuren.
- We have to say goodbye now, but we will meet again!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: adjust your answers
  1. ________ you speak many languages?
  2. I don't know what I'm doing this weekend, but I __________ go to London.
  3. I promise I __________ call you every day.
  4. Smoking is very unhealthy. You _______________ stop it.
  5. Michele was sure he _________ pass his exam, so he was amazed when he got such a good result!
  6. We couldn't find a hotel room so we ___________ sleep in the car.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:
Modals (hulpwerkwoorden)

Slide 12 - Open vraag

1. ________ you speak many languages?
2. I don't know what I'm doing this weekend, but I __________ go to London.
3. I promise I __________ call you every day.
4. Smoking is very unhealthy. You _______________ stop it.
5. Michele was sure he _________ pass his exam, so he was amazed when he got such a good result!
6. We couldn't find a hotel room so we ___________ sleep in the car.
Practise time
Grammar Booklet page 16

Do the Modals exercises

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write a home made sentence using a modal

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Finished!
You have Refreshed and Renewed your grammar knowledge

Well done!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies