les 3. Futuro inmediato

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos!

El programa de hoy

5 min - Bienvenidos 

10 min - repaso 

35 minutos - el futuro inmediato 

20 minutos - el adjetivo

Deberes: futuro inmediato

Futuro inmediato

¿Preguntas?

Combinatie hoofdstuk 4 + 5

Leesvaardigheid

Toekomende tijd (ir+a+infinitief)

Bezittelijk voornaamwoord H5

Kloktijden

Bijvoeglijk naamwoord

Woordenschat H5 + frases claves e & k H5 

REPASO

Sleep de bezzitelijk voornaamwoorden van NL naar Spaans

nuestro/a

sus

su

tu

vuestro / a

mi

hun

uw

haar

mijn

jullie

ons/onze

jouw

zijn

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin?
¿Puedo prestar ______ (jouw) libros?

1. mi
2. mis
3. tu
4. tus

Bezittelijk voornaamwoord
¿Ellas son ................. amigas? (jullie)

1. Vuestras
2. Vuestros
3. Nuestras
4. Nuestros

Bezittelijk voornaamwoord
¿Él es ................ amigo? (mijn)

1. mi
2. mías
3. míos
4. Nuestros

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in, in de zin:

".... (mijn) pantalones son rojos."

1. Nuestro
2. Mis
3. Mi
4. Nuestros

Het bezittelijk voornaamwoord:
estos son ... (mijn) padres

1. mis
2. tus
3. mi
4. su

Het bezittelijk voornaamwoord:
Ella es ... (mijn) prima Luisa.

1. tu
2. sus
3. mi
4. nuestra

Het bezittelijk voornaamwoord:
Alfredo y Alberto son ... (zijn) hermanos.

1. mis
2. sus
3. nuestros
4. tus

Los posesivos:

(Vosotros) Camisas

1. vuestras camisas
2. vuestros camisas
3. vuestra camisas
4. su camisas

Pronombres posesivos
Yo vivo con _______tíos.

1. mi
2. sus
3. su
4. mis

Futuro inmediato

El futuro inmediato

Wanneer? 

Hoe? 

¿Preguntas?

Futuro inmediatio

In het Nederlands: de nabije toekomst

Als je in het Spaans wilt zeggen dat je iets gaat doen, of dat iets nog gaat gebeuren, gebruik je het werkwoord 

                                       ir (gaan) + a + infinitief (hele ww) 

Ir + a + infinitivo

Yo	voy
Tú	vas
Él/ Ella/ Usted	va
Nosotros/-as	vamos
Vosotros/-as	vais
Ellos/ Ellas/ Ustedes	van

+ A

+ infinitivo

Voorbeeldzinnen

Yo voy a comprar un libro.      Ik ga een boek kopen.

¿Vas a nadar conmigo?            Ga je met me zwemmen?

¡ A trabajar!

¿Qué?  J gramática blz 58 25, 26, 27 y 28

¿Cómo? Individual

¿Tiempo? 25 minutos

El adjetivo

El adjetivo - wat is het?

- Om mensen of dingen te beschrijven
- Past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)  en in getal (enkelvoud / meervoud)

Ejemplo:     la casa pequeña
                       las casas pequeñas

El adjetivo - de plek

Staat (bijna) altijd achter het zelfstandig naamwoord: Una casa grande

Behalve als het gaat over hoeveelheden: 
poco/-a 
medio/-a
otro/-a
mucho/-a
demasiado/-a 
Deze woorden komen altijd vóór het znw: Tengo poco dinero                  

El adjetivo - hoe past het zich aan?

- Bij de bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -o krijg je een a bij vrouwelijke bijvoeglijk naamwoorden.
In het meervoud krijgen ze -s 

	mannelijk	mannelijk	vrouwelijk	vrouwelijk
ev	grande	azul	grande	azul
mv	grande s	azul es	grande s	azul es

	mannelijk	mannelijk	vrouwelijk	vrouwelijk
ev	guapo		guapa
mv	guapo s		guapa s

El adjetivo - hoe past het zich aan?

- Eindigt het woord op een andere letter? Dan gebruik je dezelfde vorm voor mannelijk - vrouwelijk. In het meervoud krijgen ze -s (na klinker) of -es (na medeklinker):

	mannelijk	mannelijk	vrouwelijk	vrouwelijk
ev	grande	azul	grande	azul
mv	grande s	azul es	grande s	azul es

El adjetivo

Wanneer gebruik je het bijv. nw?    Mensen/dingen beschrijven
Plek: altijd achter het zelfstandig naamwoord, tenzij je het over een hoeveelheid hebt

Ejemplos
Clara tiene una casa bonita
Tengo una falda azul
Tengo poco dinero
Mi hermana tiene muchos deberes

Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan:

1. zowel geslacht (m/v) van het zelfstandig nw als enkelvoud/meervoud
2. het bijvoeglijk naamwoord past zich nooit aan
3. alleen aan het geslacht (m/v) van het zelfstandig nw
4. alleen aan het enkelvoud/meervoud van het zelfstandig naamwoord

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin

1. Tengo deberes muchos
2. Tengo mucho deberes
3. Tengo muchos deberes
4. Tengos muchos deberes

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi armario es...

1. rojo
2. roje
3. rojas
4. rojos

Gramática: het bijvoeglijk naamwoord

Mi habitación es ...

1. amarillo
2. amarille
3. amarilla
4. amarillos

Es una casa ...

1. bonito
2. bonita
3. bonitos
4. bonitas

Son unas iglesias ...

1. antiguo
2. antigua
3. antiguos
4. antiguas

Es un perro ...

1. pequeño
2. pequeña
3. pequeños
4. pequeñas

Son unas maletas ...

1. caro
2. cara
3. caros
4. caras