20211206 niveau 4 leerjaar 3 luisteren: Beeldspraak en stijlfiguren

Nederlands
VEPL419AH
06 december 2021
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEPL419AH
06 december 2021

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

  • Beschouwing: opdracht 03 op pagina 102.  
  • Beeldspraak en stijlfiguren: opdracht 12 op pagina 73.  

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak en stijlfiguren 1v2
Beeldspraak: figuurlijk taalgebruik:
  1. Spreekwoorden en uitdrukkingen
  2. Metafoor
  3. Vergelijking
  4. Metonymie
  5. Personificatie

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak en stijlfiguren 2v2
Stijlfiguren: 
Nadruk leggen op een zin of woord door iets op een ongewone manier te zeggen.
  1. Hyperbool.
  2. Understatement.
  3. Opsomming.
  4. Retorische vraag.
  5. Eufemisme.
  6. Spot.
  7. Woordspeling.
  8. Tegenstelling.
  9. Paradox.

Slide 5 - Tekstslide

Letterlijk en figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
- Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
- Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.


Slide 6 - Tekstslide

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 7 - Quizvraag

Waar denk je aan bij beeldspraak?

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat is dus beeldspraak? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 13 - Quizvraag

Metafoor
  • Een metafoor is dus een vorm van beeldspraak. Je schetst een bepaald beeld. 

Voorbeelden:
  1. Hij schuift de hete aardappel door.
  2. Voetbal is oorlog.

filmpje!

Slide 14 - Tekstslide

0

Slide 15 - Video

Wat gebeurt er als je (te) veel metaforen gebruikt?

Slide 16 - Open vraag

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

En ondertussen dan nog die hete aardappel voor zich uitschuiven...
(bedoeld wordt de bezuinigingen)
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 21 - Quizvraag

3 andere stijlfiguren
Schrijvers willen graag (negatieve of positieve) gevoelswaarde uitdrukken door woorden  te laten opvallen. 
Middel: versterken of verzwakken van het woord;
Hoe dan: door een stijlfiguur te kiezen die gevoelswaarde uitdrukt.
Welke? Hyperbool, Eufemisme en Understatement.
Deze gaan we nader bekijken in het filmpje.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide


1) Dat heb je niet onaardig gedaan. (tegen een jongen die een 10 had voor zijn toets)


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 25 - Quizvraag


2) Ik verveel me dood.


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 26 - Quizvraag


3) Mijn oom bezit een stulpje in Monte Carlo.



A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 27 - Quizvraag


4) We hebben onze hond in moeten laten slapen.


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 28 - Quizvraag

Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Tekenen is niet mijn grootste talent.
In Nederland regent het 320 van de 365 dagen.
Karin werkt als interieurverzorgster.
We hebben onze tarieven moeten aanpassen.
Haal maar 2 kratten in huis want Geert komt een biertje drinken

Slide 29 - Sleepvraag

toepassing beeldspraak
Beeldspraak wordt vaak gebruikt in 
spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 30 - Tekstslide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 31 - Tekstslide

Video bekijken
  • Welke spreekwoorden/uitdrukkingen hoor je?
  • Wat het het correcte spreekwoord of uitdrukking?
  • Wat betekenen ze?

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Beschouwing: 06-12: deadline
VIA WERKBOEK 3F: OPDRACHT 03 OP 102: 
A. VIA Handboek: lees pagina 174-175.
B. Zie werkboek pagina 102.
C. 1. Lees de teksten.
     2. Maak een schrijfplan. (De volgorde staat anders in het boek). Zie werkboek pagina 82. 
     3. Inleiding, middendeel en slot.
D. Minimaal 200 woorden.
Samenhang en leesbaarheid:    Zie werkboek pagina 102.
Inhoud:                                                  Zie werkboek pagina 102.
Taal en afstemming doelgroep: Zie werkboek pagina 102.

Slide 34 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Beeldspraak en stijlfiguren

VIA Werkboek 3F Mbo-breed:                               VIA Werkboek 3F Mbo-breed:
Opdracht 12 op pagina 73.                                      Pagina 75-79.

Studiemeter > Lesmateriaal > VIA > 3F > Fragmenten bij VIA Werkboeken > Cursorisch:
                     fragment 20

Slide 35 - Tekstslide

Terugblik

  • Beschouwing: opdracht 03 op pagina 102.  
  • Beeldspraak en stijlfiguren: opdracht 12 op pagina 73.  

Slide 36 - Tekstslide