leesvaardigheid les 6: oefenen

leesvaardigheid les 6
oefenen en herhalen, alles door elkaar







1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

leesvaardigheid les 6
oefenen en herhalen, alles door elkaar







Slide 1 - Tekstslide

1. Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten?
informatieve tekst
betogende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 2 - Sleepvraag

Welke manieren om een tekst in te leiden ken je?

Slide 3 - Open vraag

Inleiding
Kern
Slot
Onderwerp
Tussenkopje
Hoofdgedachte
Samenvatting
Deelonderwerp
Conclusie
Belangrijkste info
Geen nieuwe info

Slide 4 - Sleepvraag

3. Wat is de meest voorkomende tekstopbouw?
A
driedeling: inleiding - uitleg - slot
B
tweedeling: inleiding - slot
C
tweedeling: inleiding - kern
D
driedeling: inleiding - kern - slot

Slide 5 - Quizvraag

Weet je nog?
Met welke vraag vind je het onderwerp
in een tekst?

Slide 6 - Woordweb

ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst.
Lees de tekst eerst oriënterend 
en stel dan de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

5. De hoofdgedachte van een tekst:
A
Je zoekt het onderwerp en dan heb je ook de hoofdgedachte
B
hoofdgedachte is hetzelfde als het onderwerp
C
Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt verteld??

Slide 9 - Quizvraag

Welke stap hoort NIET bij oriënterend lezen?
A
Titel lezen
B
Afbeeldingen bekijken
C
Inleiding lezen
D
Middenstuk lezen

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Bepaal van de volgende teksten steeds:
1. het onderwerp van de tekst
2. het tekstdoel

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met het tekstdoel?
A
Voor wie de tekst bedoeld is
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst
C
Waarom de tekst geschreven is
D
Waar de tekst vandaan komt

Slide 16 - Quizvraag

Met het tekstdoel instrueren wil de schrijver:
A
De lezer vermaken.
B
Dat de lezer iets doet.
C
De lezer informatie geven.
D
Uitleggen aan de lezer hoe hij iets moet doen.

Slide 17 - Quizvraag

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 18 - Quizvraag

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 19 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 20 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 21 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste TEKSTDOEL bij deze tekst?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 22 - Quizvraag

Instructie
Je krijgt steeds 60 seconden een stukje tekst te zien.
Het is steeds de titel en de inleiding.
Na elke slide vul jij in wat het onderwerp van de tekst is.
Je mag niet meer dan 3 woorden gebruiken (!)

Slide 23 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 25 - Open vraag

timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 27 - Open vraag

timer
1:00

Slide 28 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 29 - Open vraag

timer
1:00

Slide 30 - Tekstslide

Vul nu in wat het onderwerp van de tekst is

Slide 31 - Open vraag

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 32 - Quizvraag

Waar in de alinea staat
de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 33 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 34 - Quizvraag

Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje

Slide 35 - Quizvraag

Op welke manier wordt deze tekst ingeleid?
A
Door een anekdote te vertellen
B
Door de aanleiding voor het schrijven van de tekst te noemen
C
Door vragen te stellen
D
Door het onderwerp aan te kondigen

Slide 36 - Quizvraag