Groep C 18 februari

Wat gaan we vandaag doen?
Oefenen voor de toets
- uitdrukkingen en werkwoorden met een vast voorzetsel
- onregelmatige werkwoorden
- de woorden van DISK, thema 17
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
Oefenen voor de toets
- uitdrukkingen en werkwoorden met een vast voorzetsel
- onregelmatige werkwoorden
- de woorden van DISK, thema 17

Slide 1 - Tekstslide

Nog even ter herinnering...
De toets is op 2 maart, van 14.00 tot 15.30
en zal plaatsvinden 
OP SCHOOL

Slide 2 - Tekstslide

Waar gaat de toets over?
- scheidbare werkwoorden
- modale werkwoorden
- enkelvoud na een getal
- inversie
- indirecte rede
- uitdrukkingen en werkwoorden met een vast voorzetsel 
- onregelmatige werkwoorden 
- de woorden van DISK, thema 17

Slide 3 - Tekstslide

1e onderwerp: 


uitdrukkingen en werkwoorden met een vast voorzetsel 
Verwachten  van  (expecting of) 
 Toekomen aan (get to it) 
 Houden van (to love). 
 Wachten op (waiting for) 
 Ingaan op (react to). 
 In aanmerking komen voor (to qualify) 
Onder de indruk zijn van (to be impressed by) 
 

Slide 4 - Tekstslide

Zin hebben in (I feel like..) 
Twijfelen aan (to doubt) 
Kwaad zijn op (to be mad at) 
Gek zijn op (to be crazy about) 
Herinneren aan (to remind of) 
Verantwoordelijk zijn voor (to be responsable for) 
Benieuwd zijn naar (to be curious about) 

Slide 5 - Tekstslide

De ouders zijn verantwoordelijk …….. hun kinderen.

Slide 6 - Open vraag

Bart twijfelt …………. de kwaliteit van het printpapier.

Slide 7 - Open vraag

Mijn zusje is gek …………… dropjes.

Slide 8 - Open vraag

Mevrouw Conny verwacht ………… de leerlingen dat ze opletten


Slide 9 - Open vraag

Waarom is Meneer Martijn kwaad ……………. die leerling?

Slide 10 - Open vraag

Mijn moeder heeft het erg druk dus ze komt er nu niet ……….. toe om een cake te bakken.

Slide 11 - Open vraag

De supporters zijn niet erg onder de indruk ………… de nieuwe speler.

Slide 12 - Open vraag

Zijn jullie niet benieuwd ……… je cijfer?

Slide 13 - Open vraag

Ik snap niet dat jullie niet ……. sinasappels houden!

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Je ………… niet in je boek.
(kijken, verleden tijd)
A
kijkende
B
kijkte
C
keekde
D
keek

Slide 16 - Quizvraag

De soldaten hebben zich …………………… in de bergen. (verschuilen, verleden tijd)
A
verscholen
B
verschooden
C
verschoolen
D
verschoold

Slide 17 - Quizvraag

Hoe lang ……………. jullie ………………..?
(blijven, voltooide tijd)
A
hebben geblijfd
B
hebben gebleven
C
zijn gebleven
D
bleven

Slide 18 - Quizvraag

De verpleegkundige .............. het vaccin ..................
(inspuiten, voltooide tijd)

A
is gspoten
B
heeft ingspuit
C
spoot in
D
heeft ingspoten

Slide 19 - Quizvraag

Waar .......... Pieter zó van ....................?
(schrikken, voltooide tijd)
A
is geschrokken
B
had geschrokken
C
is geschrokt
D
heeft geschrikt

Slide 20 - Quizvraag

In Rusland ...................... de mensen in ijswater.
(zwemmen, verleden tijd)
A
zwemden
B
zwam
C
zwamden
D
zwommen

Slide 21 - Quizvraag

Na twee weken ................. de melk.
(bederven, verleden tijd)

A
bederfde
B
bedorf
C
bedierf
D
bedorfde

Slide 22 - Quizvraag

De takken ................. mee met de wind.
(buigen, verleden tijd)
A
bogen
B
begen
C
buigende
D
boogde

Slide 23 - Quizvraag

......... je die vreemde lucht?
A
Rook
B
Riek
C
Rookte
D
Ruikte

Slide 24 - Quizvraag

Dennis kon niet praten omdat hij zo erg ………... ..............
A
is geschikte
B
heeft geschikte
C
was geschrokken
D
had geschrokt

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Geld en werk

Slide 27 - Woordweb

het bedrag dat beschikbaar is voor iets

A
het diploma
B
het budget
C
doorbetalen
D
de korting

Slide 28 - Quizvraag

een verschil uitmaken

A
verklaren
B
schenken
C
schelen
D
opnieuw

Slide 29 - Quizvraag

dat wat je moet doen voordat iets begint, zodat je er klaar voor bent

A
voorbereiden
B
verzekeren
C
sparen
D
overblijven

Slide 30 - Quizvraag

de manier waarop twee of meer personen of zaken met elkaar te maken hebben

A
de wet
B
het lot
C
het verband
D
keurig

Slide 31 - Quizvraag

een plaats waar je kunt leren rijden op een paard

A
het vervoer
B
het schoolkamp
C
het totaal
D
de manege

Slide 32 - Quizvraag

in een winkel aanvullen wat verkocht is

A
de werknemer
B
vakkenvullen
C
het café
D
doorbetalen

Slide 33 - Quizvraag

heel netjes, zoals het hoort
A
keurig
B
nagaan
C
sparen
D
de uitverkoop

Slide 34 - Quizvraag

Maak een zin met de woorden:
'enerzijds' en 'anderzijds'

Slide 35 - Open vraag

Maak een zin met de woorden:
'berekenen' en 'de korting'.

Slide 36 - Open vraag

Maak een zin met de woorden:
'het totaal' en 'de uitverkoop'.

Slide 37 - Open vraag

Einde....
Hebben jullie nog vragen?
Als je deze woorden en werkwoorden nog niet kent, dan moet je heel erg hard aan de slag!!!!

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide