Les 3 en 4. Kunst Drama Theorie: verwijzen naar werkelijkheid en dramatische technieken

Welkom M4
1. Verwijzen naar de werkelijkheid
2. Dramatische technieken
3. Tekst ensceneren (als er nog tijd is of volgende les)
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom M4
1. Verwijzen naar de werkelijkheid
2. Dramatische technieken
3. Tekst ensceneren (als er nog tijd is of volgende les)

Slide 1 - Tekstslide

Startklaar
- pak je schrift / laptop
- tas op grond

- startvraag: wat zou verwijzen naar de werkelijkheid kunnen betekenen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Programma P4/PTA 1
Week 1: basisbegrippen; theatrale middelen; spelgegevens; functies drama
Week 2:tekst begrippen; spanningsopbouw
Week 3: denktekst; subtekst; karaktereigenschappen
Week 4: non-verbale/verbale uitingsmogelijkheden; dramatische technieken; verwijzen werkelijkheid
Week 5: rol; speltechnieken; speelstijl; typetje; status
Week 6: herhalen theatervormgeving
Week 7: oefentoets

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat verwijzen naar de werkelijkheid betekent
Je kunt 6 verschillende manieren van verwijzen naar de werkelijkheid noemen
Je kunt de vier dramatische technieken noemen
Je weet het verschil tussen denktekst en subtekst
Je weet wat het ensceneren van een tekst is

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik
Spanningsboog
Conflict

Voorbeeld: Assepoester

Slide 6 - Tekstslide

Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid 
  
Een toneelstuk laat altijd een visie zien van de regisseur op een aspect van de  werkelijkheid. De regisseur verwijst daarmee naar de werkelijkheid. Dit kan op 6 verschillende manieren.

Slide 7 - Tekstslide

Welke verwijzingen naar de werkelijkheid ken je al?

Slide 8 - Woordweb

Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid

Een regisseur wil zijn visie laten zien in een toneelstuk. Daarmee verwijst hij naar iets van het echte leven: de werkelijkheid. 

Er zijn 6 manieren van verwijzen naar de werkelijkheid.

Slide 9 - Tekstslide

1. Nabootsing
De werkelijkheid zo echt mogelijk nabootsen. 

Voorbeeld:
Vader komt weer eens laat thuis van zijn werk en moeder wordt boos, omdat het eten alweer koud is. 

Slide 10 - Tekstslide

2. Typering
De werkelijkheid overdreven laten zien door één eigenschap uit te vergroten. (denk aan: typetje). 

Voorbeeld:
Moeder zegt niets maar gooit alle sperziebonen één voor één in de prullenbak, terwijl ze vader blijft aankijken.

Slide 11 - Tekstslide

3. Omkering
Het tegenovergestele van wat het publiek verwacht, gebeurt. 

Voorbeeld:
Vader komt laat thuis en moeder vliegt hem blij om de hals en voert hem liefdevol zijn sperzieboontjes.

Slide 12 - Tekstslide

4. Oefensituatie
De werkelijkheid wordt nagespeeld om iets te oefenen in bijv. therapie of een rollenspel. 

Voorbeeld:
Vader oefent met een andere vader, die moeder naspeelt, om goed met elkaar en met de situatie om te leren gaan.

Slide 13 - Tekstslide

5. Metafoor
De werkelijkheid wordt weergegeven als een symbool of vergelijking.  

Voorbeeld:
Moeder staat symbool voor de betutteling van de NL regering. Vader staat symbool voor de rebellen. 

Slide 14 - Tekstslide

6. Vrije verbeelding
Verwijzing naar de werkelijkheid die niet vastligt. 

Voorbeeld:
Het conflict tussen vader en moeder wordt verbeeld als gevecht in een boksring. 

Slide 15 - Tekstslide

Verwijzen naar werkelijkheid
Nabootsing
Typering
Omkering
Oefensituatie
Metafoor
Vrije verbeelding

Slide 16 - Tekstslide

Je krijgt zo verschillende fragmenten te zien met verwijzingen naar de werkelijkheid. Bekijk goed welk fragment welke verwijzing gebruikt ( en waarom je dat denkt). 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Verwijzen naar werkelijkheid
Nabootsing
Typering
Omkering
Oefensituatie
Metafoor
Vrije verbeelding

Slide 22 - Tekstslide

2. Dramatische technieken om informatie vorm te geven

Drama/theater wordt gebruikt op bijv. televisie om info te geven (denk maar aan 'Opsporing Verzocht')

Je moet 4 begrippen kennen: fictionalisering, verhaalopbouw, rolverdeling, enscenering

Slide 23 - Tekstslide

Dramatische technieken
Dramatische technieken op andere plaatsen dan het theater zijn:
televisie, internet, op locatie 

1. fictionalisering: hoe ware gebeurtenissen worden nagespeeld 
2. verhaalopbouw: de volgorde waarin informatie is geordend
3. rolverdeling: benoemen van de personages in dramaproducties
4. enscenering: hoe een verhaal/de werkelijkheid in scene wordt gezet 

Slide 24 - Tekstslide

1. Fictionalisering
Waargebeurd verhaal over oorlogsheld is vertaald naar een film, en later naar een musical.

Hiervoor worden dramatische technieken ingezet om informatie over te brengen.

Slide 25 - Tekstslide

2. Theater - verhaalopbouw

Om een verhaal écht goed te begrijpen: hoe is het opgebouwd?


Klassieke verhaalopbouw         - heel gestructureerd, 

begin-midden-eind en een logische opbouw. 

Scènische verhaalopbouw       - verhaallijnen door elkaar

Absurdistische vertelwijze       - geen duidelijke verhaallijn


Slide 26 - Tekstslide

3. Rolverdeling
Hoe hebben jullie dit gedaan bij jullie dialoog bij praktijk?

Slide 27 - Tekstslide

4. Enscenering:
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène en de materiële vormgevingsmiddelen

Slide 28 - Tekstslide

Wat is mise-en-scène?
A
Wat er wordt gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
B
Hoe acteurs gebruik maken van het speelveld.
C
De scène speelt zich in de mist af.
D
Het is een term die in de wetenschap wordt gebruikt.

Slide 29 - Quizvraag

Mise-en-scène
Betekent "Plaatsing op toneel".
Dus: waar staan de acteurs ten opzichte van elkaar en het decor/attributen. 

Slide 30 - Tekstslide

Wat waren de materiële vormgevingsmiddelen ook alweer?

Slide 31 - Open vraag

Zo beschrijf je de 
mise-en-scène:
Beschrijf letterlijk wat je ziet, dus: 
3 spelers liggen op de grond in het midden van het toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1 speler kijkt vanaf achteren naar de liggende mensen en 1 loopt voorlangs.

Je mag wel houdingen beschrijven, maar niet de intentie/uitleg beschrijven.
Dus: "1 speler loopt voorlangs" en niet "1 speler loopt in paniek voorlangs".

Slide 32 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 33 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 34 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 35 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 36 - Open vraag

Opdracht: mise-en-scene
Stel: je maakt een voorstelling met een machtige koning. Wat is dan een geschikte mise-en-scene? 

Bijvoorbeeld: 
Je plaatst de koning op een verhoging 
in het midden van het toneel.
Dit zegt: de koning is belangrijk.
De andere personages staan achter hem. 

Slide 37 - Tekstslide

Een tekst ensceneren
Eén toneelstuk kun je op wel honderd verschillende manieren opvoeren. Als jij de regisseur zou zijn van het toneelstuk “Romeo en Julia” maak jij er een ander stuk van dan iemand anders uit jouw klas. Met andere woorden: Jouw enscenering is anders dan die van de ander. 

Kijk naar de volgende twee voorbeelden van hetzelfde toneelstuk (Romeo en Julia) maar door twee verschillende regisseurs verfilmd.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Wat zijn verschillen tussen enscenering van Romeo en Julia?

Slide 41 - Open vraag

Tekst ensceneren
Zoek een antwoord op de volgende vragen: 

Over de gehele tekst: 
Waar gaat de tekst over? Wat is de situatie? (wie, wat, waar, wanneer, waarom) 

Over de personages: 
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar? 

Per zin(-sdeel): 
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (denktekst, subtekst) 
Wat wil hij/zij bereiken? 

Na het lezen, het analyseren en het interpreteren van de tekst kan de regisseur de toneeltekst gaan ensceneren.

Slide 42 - Tekstslide

Wat was ook alweer het verschil tussen denktekst en subtekst?

Slide 43 - Tekstslide

Denktekst

De tekst die je als personage denkt en niet hardop zegt. 
Subtekst

De theatrale vormgeving door regisseur en acteurs is hun interpretatie van de geschreven tekst .

Slide 44 - Tekstslide

Analyseer de balkonscene

Lever deze analyse aan  het einde van de les in

Telt mee als SO
Balkonscène Romeo en Julia
Romeo loopt naar de tuin van de familie Capuletti.
Julia staat op haar balkon.
Ze vertellen elkaar dat ze verliefd zijn.
Julia: Wie is daar?
  Romeo?
Romeo: Ik was Romeo.
  Maar ik wil een andere naam.
  Voor jou.
Romeo klimt het balkon op
Julia: O Romeo
Romeo: O Julia
  Spreek lieve woorden.
  Zeg dat je van me houdt
Julia: Hoe kom jij hier?
  Vergeet niet wie je bent.
  Ga weg.
  Als mijn vader je ziet, dan…
Romeo: Hij mag me zien.
  Ik ben niet bang.
Julia: Hoe ben je hier gekomen?
Romeo: Door de liefde.
  Zij wijst mij de weg.
  Ik hou van jou.
Ze pakken elkaars handen vast
Julia: Hou je echt van mij
  Zijn we verliefd?
  Het maakt me bang
Romeo: Je hoeft niet bang te zijn
Ze horen iemand langslopen
Romeo gaat snel weg

Slide 45 - Tekstslide

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Over de personages:
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar?
(Dit mag je ook op je blaadje schrijven)


Slide 46 - Open vraag

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Per zin(-sdeel):
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (denktekst, subtekst)
Wat wil hij/zij bereiken?

Slide 47 - Open vraag

Check leerdoelen
1. Ensceneren tekst
2. Dramatische technieken
3. Verwijzen naar de werkelijkheid

Slide 48 - Tekstslide

Welke twee dingen gebruik je bij ensceneren? (2 antwoorden mogelijk)
A
vormgeving
B
tekst
C
mise-en-scène
D
emoties

Slide 49 - Quizvraag

Wat zijn 4 dramatische technieken?

Slide 50 - Open vraag

Noem 4 van de 7 manieren van verwijzen naar de werkelijkheid

Slide 51 - Open vraag

Check: vragen leerlingen (zie vorige les)

Slide 52 - Open vraag

Volgende les
rol; speltechnieken; speelstijl; typetje; status

Slide 53 - Tekstslide