Libre Service - HV3 - Unité 5 - Les verbes

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

We gaan het dus hebben over de werkwoorden vandaag.
Welke 2 soorten werkwoorden kennen we in het Frans?

Slide 3 - Open vraag

En welke 6 werkwoordstijden kennen jullie al?

Slide 4 - Open vraag

Tekst
Je
Tu
Il, elle, on
Nous
Vous
Ils, elles
prends
prends
prend
prenons
prenez
prennent

Slide 5 - Sleepvraag

Kun je de vervoegingen
van het nieuwe werkwoord
connaitre noemen?

Slide 6 - Woordweb

Wat is de tu-vorm van het werkwoord pouvoir?
A
Tu peut
B
Tu peux
C
Tu peuds
D
Tu peud

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de ils-vorm van het werkwoord écrire?
A
Ils érirent
B
Ils écrisent
C
Ils écrivent
D
Ils ériront

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de nous-vorm van het werkwoord faire?
A
Nous fairons
B
Nous faitons
C
Nous faisons
D
Nous fons

Slide 9 - Quizvraag

Tekst
Je
Tu
Il, elle, on
Nous
Vous
Ils, elles
vais
vas
va
allons
allez
vont

Slide 10 - Sleepvraag

Leg uit hoe je de Futur Proche maakt
(de toekomende tijd).

Slide 11 - Open vraag

In welke tijd staat deze zin:
''Pendant les vacances, j'ai fait du cheval.''
A
Présent
B
Futur proche
C
Passé composé
D
Imparfait

Slide 12 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
''J'irai en Irlande l'année prochaine.''
A
Présent
B
Imparfait
C
Passé composé
D
Futur

Slide 13 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
''Pendant le week-end, je vais nager dans la piscine.''
A
Présent
B
Futur proche
C
Passé composé
D
Futur

Slide 14 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
''J'aimais la série Casa de Papel, parce que je parle espagnol.''
A
Présent
B
Futur proche
C
Passé composé
D
Imparfait

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
''Mes hobbies sont jouer au violon et faire du tennis.''
A
Présent
B
Futur proche
C
Passé composé
D
impératif

Slide 16 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin:
''J'ai été au Maroc l'année dernière.''
A
Présent
B
Futur proche
C
Passé composé
D
Futur

Slide 17 - Quizvraag

Tekst
Être
Avoir
Faire
Savoir
mettre
pouvoir
Vouloir
Voir
été
eu
fait
su
mis
pu
voulu
vu

Slide 18 - Sleepvraag

Vervoeg:
Hij maakt/doet (présent)
A
Il fait
B
Il fais
C
Il vais
D
Elle fait

Slide 19 - Quizvraag

Vervoeg:
Wij hebben gedaan/gemaakt (passé composé)
A
Vous avez fait
B
Vous êtes fait
C
Nous avons fait
D
Nous sommes fait

Slide 20 - Quizvraag

Vervoeg:
Jij kon (imparfait)
A
Tu pouvait
B
Tu pouvas
C
Tu pouvais
D
Tu pouvai

Slide 21 - Quizvraag

Vervoeg:
Zij (mnl) hebben geweten (passé composé)

Slide 22 - Open vraag

Vervoeg:
Ik ben geweest (passé composé)
A
Je suis été
B
J'ai été
C
J'ai êtré
D
Je suis êtré

Slide 23 - Quizvraag

Vervoeg:
Jullie zijn gegaan (passé composé)
A
On est allé(e)
B
On est allé(s)
C
Vous êtes allés
D
Vous êtes allé(e)s

Slide 24 - Quizvraag

Vervoeg:
Wij zullen vertrekken (Futur proche)

Slide 25 - Open vraag

Tekst
Je
Tu
Il, elle, on
Nous
Vous
Ils, elles
Suis
Es
Est
Sommes
Êtes
Sont

Slide 26 - Sleepvraag

Merci et 
bonnes vacances!

Slide 27 - Tekstslide