Examentraining BB 2

Hoofdstuk 1
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 1:

Moniek laat een tv-meubel maken met een breedte van 318 cm.

Reken om: 318 cm = .................................. m.
A
31,8 m
B
3,18 m
C
0,318 m
D
3180 m

Slide 2 - Quizvraag

Opgave 2:

De schade door de storm werd geschat op 95 miljoen euro.

Schrijf 95 miljoen in cijfers.
A
95 000
B
9 500 000
C
95 000 000
D
95 000 000 000

Slide 3 - Quizvraag

Opgave 3:
Pleun zit met een gebroken been thuis.
Haar vriendinnen gaan bij haar op bezoek en hebben een cadeau gekocht.
Het cadeau kostte in totaal € 18,-.
Het bedrag dat iedereen moet betalen hangt af van het aantal vriendinnen dat meegaat. De kosten worden eerlijk verdeeld.

Marieke koopt het cadeau samen met vijf vriendinnen.
Bereken wat ze per persoon voor het cadeau moeten betalen.

A
3,60 euro
B
4,50 euro
C
3 euro
D
108 euro

Slide 4 - Quizvraag

Opgave 4:

Gemiddeld worden er per dag ongeveer 500 kinderen geboren en overlijden er 370 mensen.

Bereken hoeveel mensen er gemiddeld per jaar bijkomen.
A
317 550 mensen
B
130 mensen
C
48 mensen
D
47 450 mensen

Slide 5 - Quizvraag

Opgave 5:

Naast die 47 450 extra mensen per jaar komen er gemiddeld per week 2940 mensen in Nederland wonen.
Ook vertrekken er elke week gemiddeld 2310 mensen uit Nederland.
Op 1 januari 2012 woonden er in Nederland 16 736 740 mensen. 

Bereken hoeveel inwoners Nederland had op 1 januari 2013.
A
16 751 430 mensen
B
16 656 530 mensen
C
16 816 950 mensen
D
17 057 190 mensen

Slide 6 - Quizvraag

Opgave 6:

Op 1 januari 2015 had Nederland 16,9 miljoen inwoners. We gaan ervan uit dat dit aantal elke dag met 220 mensen toeneemt. 

Bereken in welk jaar Nederland op 1 januari voor het eerst meer dan 20 miljoen inwoners zal hebben.
A
2053
B
2054
C
2037
D
2038

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdstuk 2

Slide 8 - Tekstslide

Opgave 7:
Je ziet een schematische tekening van een brugleuning. Deze brugleuning is symmetrisch.

Hoek A is 106°. 

Bereken hoe groot hoek B in vierhoek ABCD is
A
106 graden
B
90 graden
C
74 graden
D
dat kun je niet weten

Slide 9 - Quizvraag

Opgave 8:

Je ziet een vereenvoudigd vooraanzicht van de synthesizer met onderstel.

Als Toon de synthesizer hoger zet, wordt hoek S1 dan groter of kleiner?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk
D
kun je niet weten

Slide 10 - Quizvraag

Opgave 9:

Toon heeft de synthesizer hoger gezet, hoek A1 is nu 58°. Driehoek ABS is gelijkbenig.

Bereken hoeveel graden hoek S4 is.
A
58 graden
B
61 graden
C
64 graden
D
244 graden

Slide 11 - Quizvraag

Opgave 10:

Toon heeft de synthesizer hoger gezet, hoek A1 is nu 58°. Driehoek ABS is gelijkbenig.

Welke hoek(en) zijn even groot als hoek A1?
( Er kunnen meerdere antwoorden goed zijn!)
A
hoek B1
B
hoek S4
C
hoek C1
D
hoek D2

Slide 12 - Quizvraag

Opgave 11:

Johan besluit een dakkapel op het dak te plaatsen om zo de ruimte op zolder te vergroten. Hij maakt een schets van de dakkapel. Het dak van de dakkapel loopt horizontaal, de maten staan in de schets.

De zijkant van de dakkapel wordt uit een grote plaat kunststof gezaagd.
Hoeveel graden moet hoek B van driehoek ABC zijn?
A
52 graden
B
45 graden
C
30 graden
D
38 graden

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdstuk 3

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 12:
Het geldbedrag is bij de start van ‘het geluid’ € 2500,-. Bij elk verkeerd antwoord van een kandidaat, wordt het geldbedrag € 100,- meer.
De formule die het verband weergeeft tussen het geldbedrag en het aantal verkeerde antwoorden is

geldbedrag = 2500 + aantal verkeerde antwoorden × 100
Hierin is geldbedrag in euro’s.

Bereken het geldbedrag na 200 verkeerde antwoorden.
A
270 000 euro
B
500 100 euro
C
22,500 euro
D
22 500 euro

Slide 15 - Quizvraag

Opgave 13:
Het geldbedrag is bij de start van ‘het geluid’ € 2500,-. Bij elk verkeerd antwoord van een kandidaat, wordt het geldbedrag € 100,- meer.
De formule die het verband weergeeft tussen het geldbedrag en het aantal verkeerde antwoorden is

geldbedrag = 2500 + aantal verkeerde antwoorden × 100
Hierin is geldbedrag in euro’s.
Na een aantal weken is het geldbedrag € 30 000,-. Elke week kunnen 55 mensen ‘het geluid’ raden.
Bereken hoeveel weken het spel dan al bezig is.
A
5,5 weken
B
5 weken
C
50 weken
D
6 weken

Slide 16 - Quizvraag

Opgave 14:
De maximale hartslag bij porten kun je berekenen met de volgende woordformule:
maximale hartslag = 214 – (0,8 x leeftijd)
Hierin is maximale hartslag in slagen per minuut en leeftijd in jaren.

Abdul is 25 jaar. 
Bereken zijn maximale hartslag.
A
194
B
5 330
C
4 280
D
214

Slide 17 - Quizvraag

Opgave 15:

maximale hartslag = 214 – (0,8 x leeftijd)
Hierin is maximale hartslag in slagen per minuut en leeftijd in jaren.

De maximale hartslag van Elise mag volgens de formule 186 slagen per minuut zijn.  Bereken wat haar leeftijd is.
A
28 jaar
B
23 jaar
C
22 jaar
D
35 jaar

Slide 18 - Quizvraag

Opgave 16:

maximale hartslag = 214 – (0,8 x leeftijd)
Hierin is maximale hartslag in slagen per minuut en leeftijd in jaren.

De formule van de maximale hartslag kan je ook anders schrijven. Kies de juiste formule.
A
maximale hartslag = 0,8 x leeftijd + 214
B
maximale hartslag = -0,8 x leeftijd + 214
C
maximale hartslag = 0,8 x leeftijd – 214
D
maximale hartslag = 0,8 x (leeftijd + 214)

Slide 19 - Quizvraag

Hoofdstuk 4

Slide 20 - Tekstslide

Opgave 17:
Bij een verzekeringsmaatschappij kwamen op een dag 3500 meldingen over stormschade binnen.
Maar liefst 180 medewerkers waren aan het werk om die meldingen op te nemen.
In totaal ging het die dag om een schadebedrag van 8 700 000 euro. 

Bereken het gemiddelde schadebedrag in euro’s per melding. Rond je antwoord af op hele euro's.
A
48 333 euro
B
2 486 euro
C
14 euro
D
447 euro

Slide 21 - Quizvraag

Opgave 18:

Lars speelt met blokken. Hij maakt een klein bouwwerk. Je ziet een foto van het bouwwerk en het bovenaanzicht.

Uit hoeveel blokken bestaat dit bouwwerk?
A
7
B
11
C
8
D
10

Slide 22 - Quizvraag

Opgave 19:

Lars speelt met blokken. Hij maakt een klein bouwwerk. Je ziet een foto van het bouwwerk en het bovenaanzicht.

Hoeveel blokken kun je op zijn hoogst van dit bouwwerk weghalen zonder dat het vooraanzicht verandert?
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 23 - Quizvraag

Hoofdstuk 5

Slide 24 - Tekstslide

Opgave 20:

Het tv-meubel bestaat uit een hoge kast met een kastdeur en een lager gedeelte met laden. Alle maten in de tekening zijn in cm.

Hoeveel cm2 is de oppervlakte van de kastdeur?
A
14 400 cm2
B
12 384 cm2
C
13 120 cm2
D
10496 cm2

Slide 25 - Quizvraag

Opgave 21:

Het tv-meubel bestaat uit een hoge kast met een kastdeur en een lager gedeelte met laden. Alle maten in de tekening zijn in cm.

Het tv-meubel heeft een diepte van 50 cm. 
Bereken hoeveel m3 de totale inhoud van het tv-meubel is
A
286,2 m3
B
1,434 m3
C
1 434 m3
D
1 434 000 m3

Slide 26 - Quizvraag

Opgave 22:

In één van de lades wil Moniek dvd’s opbergen. De maten van de lade staan in de tekening hiernaast.

De dvd’s zijn 19,2 cm hoog, 13,7 cm breed en 1,4 cm diep en worden in rijen rechtop in de lade gezet. 

Bereken, zonder te meten, hoeveel dvd’s Moniek op deze manier maximaal in de lade kan zetten.
A
252
B
224
C
232
D
261

Slide 27 - Quizvraag

Opgave 23:

Bereken hoeveel m2 de oppervlakte van driehoek ABC is.
A
4,14 m2
B
2,07 m2
C
8,2 m2
D
dat kun je niet berekenen want je weet niet hoe lang AB is.

Slide 28 - Quizvraag

Hoofdstuk 6

Slide 29 - Tekstslide

Opgave 24:

De inhoud van een container is 1,65 m3.

Reken 1,65 m3 om in liter.
A
1,65 L
B
16,5 L
C
1 650 L
D
16 500 L

Slide 30 - Quizvraag

Opgave 25:

Op 28 oktober 2013 trok een zware storm over Nederland.
Er zijn toen windstoten gemeten van 2280 meter per minuut (m/min).

Reken 2280 m/min om naar km/uur.
( Je mag een verhoudingstabel gebruiken)
A
3,8 km/uur
B
2,28 km/uur
C
136,8 km/uur
D
136 800 km/uur

Slide 31 - Quizvraag

Opgave 26:

De grootste verzekeringsmaatschappij heeft na die storm 31 miljoen euro aan schadevergoeding uitbetaald. 

Hoeveel procent van de 95 miljoen euro schade is uitbetaald door deze verzekeringsmaatschappij?
A
32,6 %
B
306,5 %
C
29,5 %
D
28,2 %

Slide 32 - Quizvraag

Opgave 27:

Van Boxmeer naar Nijmegen legt de trein in 22 minuten 24,2 km af. 
Bereken de gemiddelde snelheid in km/uur van de trein op dat traject.
A
1,1 km/uur
B
66 km/uur
C
3 960 km/uur
D
72,6 km/uur

Slide 33 - Quizvraag

Opgave 28:

Een externe harde schijf kost normaal € 87,-.
Op zaterdag krijg je 19% korting als je de schijf voor 10:00 uur ’s morgens koopt. 

Bereken hoeveel je dan voor de harde schijf moet betalen.
A
16,53 euro
B
103,53 euro
C
457,89 euro
D
70,47 euro

Slide 34 - Quizvraag

Hoofdstuk 7

Slide 35 - Tekstslide

Opgave 29:

Boven de ladenkast van het tv-meubel hangt Moniek precies in het midden een tv.
De tv is 90 cm breed en 52 cm hoog.

Wat zijn de maten van de tv, wanneer je die in de tekening hiernaast moet tekenen?
A
4,5 cm bij 2,6 cm
B
9 cm bij 5,2 cm
C
45 cm bij 26 cm
D
1800 cm bij 1040 cm

Slide 36 - Quizvraag

Opgave 30:

Op de voorruit van een stuurhut van een schip zitten ruitenwissers. Deze voorruit is vlak. Er zijn twee ruitenwissers gemonteerd die draaien om de punten A en B. De uiterste standen van de ruitenwissers zijn in de afbeelding aangegeven.

Meet de grootte van de hoek bij A.
A
106
B
84
C
90
D
96

Slide 37 - Quizvraag

Opgave 31:

Laurens heeft een huis met een grote tuin.

Bereken de schaal van de kaart.
A
1 : 5
B
1 : 1000
C
1 : 500
D
1 : 10

Slide 38 - Quizvraag

Opgave 32:

Laurens heeft de babyfoon opgehangen in de kinderkamer. In de babyfoon zit een camera.

Op de plattegrond van de kinderkamer is de kijkhoek van deze camera getekend. 
Meet hoeveel graden deze kijkhoek is.
A
60 graden
B
90 graden
C
67 graden
D
73 graden

Slide 39 - Quizvraag

Hoofdstuk 8

Slide 40 - Tekstslide

Opgave 33:

Acht vrienden gaan op vakantie. Voor het vervoer willen de vrienden een busje huren. Ze zoeken op verschillende websites.

Bushuren.nl rekent voor een busje € 28,- huur per dag

Hoeveel euro moeten de acht vrienden dan per persoon per dag betalen?
A
224 euro
B
28 euro
C
3,50 euro
D
4 euro

Slide 41 - Quizvraag

Opgave 34:

Acht vrienden gaan op vakantie. Voor het vervoer willen de vrienden een busje huren. Ze zoeken op verschillende websites.

Bushuren.nl rekent voor een busje € 28,- huur per dag

De vrienden willen het busje voor twee weken huren.  Bereken hoeveel euro de totale huurprijs is.
A
392 euro
B
3 136 euro
C
49 euro
D
280 euro

Slide 42 - Quizvraag

Opgave 35:

Op een andere website, Personenbus.com, staat de huurprijs van een busje verwerkt in een grafiek.

Maak de woordformule bij de grafiek van Personenbus.com.


A
huurprijs = 50 x aantal dagen + 50
B
huurprijs = 25 x aantal dagen + 50
C
huurprijs = 50 x aantal dagen + 25
D
aantal dagen = 26 x huurprijs + 50

Slide 43 - Quizvraag

Opgave 36:

De website Bushuren.nl rekent € 28,- huur per dag.

De grafiek is in het assenstelsel bij de grafiek van Personenbus.com getekend.

Vanaf hoeveel dagen is het huren van een busje bij Personenbus.com goedkoper dan bij Bushuren.nl?
A
vanaf 16 dagen
B
vanaf 17 dagen
C
vanaf 18 dagen
D
bij 16 dagen

Slide 44 - Quizvraag

Opgave 37:
Charlotte gaat bungeejumpen. Met een sterk en lang elastiek aan haar voeten gebonden, springt ze op grote hoogte van een toren.

Van het eerste deel van haar sprong is een grafiek gemaakt. De grafiek geeft het verband weer tussen de hoogte boven de grond en de tijd na de afsprong.

Vanaf welke hoogte is Charlotte gesprongen?


A
64 m
B
65 m
C
66 m
D
20m

Slide 45 - Quizvraag

Opgave 38:

Leg uit hoe je aan de grafiek kunt zien dat Charlotte steeds sneller valt.
A
omdat de grafiek geen rechte lijn is.
B
omdat de grafiek steeds sneller daalt.
C
omdat de grafiek ineens stopt
D
omdat de grafiek heel hoog begint.

Slide 46 - Quizvraag

Opgave 39:

Na 2,5 seconden remt het elastiek de val van Charlotte af en na 3,5 seconden veert ze weer omhoog. Voor het deel van haar sprong van 2,5 tot 5 seconden is de volgende woordformule gemaakt

hoogte = 223 – 18 × tijd × (7 – tijd)
Hierin is hoogte in meter en tijd in seconden.

Bereken hoe hoog Charlotte na 2,5 seconden is
A
20,5 m
B
94,5 m
C
92 m
D
110,5 m

Slide 47 - Quizvraag

Opgave 40:

Pleun zit met een gebroken been thuis.
Haar vriendinnen gaan bij haar op bezoek en hebben een cadeau gekocht.
Het cadeau kostte in totaal € 18,-.
Het bedrag dat iedereen moet betalen hangt af van het aantal vriendinnen dat meegaat.
De kosten worden eerlijk verdeeld.
Er is een verband tussen het bedrag per persoon en het aantal vriendinnen.
Welke woordformule hoort er bij dit verband?
A
bedrag = 18 x aantal personen
B
bedrag = aantal personen : 18
C
bedrag = 18 : aantal personen
D
bedrag = 18 + aantal personen

Slide 48 - Quizvraag