*** Grammatica: De persoon

• Nederlands
• ISK

Grammatica:
De persoon en het werkwoord

De man loopt

De man = de persoon

loopt = het werkwoord

De vrouw zit

De vrouw = de persoon

zit = het werkwoord

De jongen schrijft

De jongen = de persoon

schrijft = het werkwoord

Wat is het werkwoord?
De docent staat

1. de docent
2. staat

Wat is de persoon?
Het meisje lacht

1. het meisje
2. lacht

"De leerling" is een...

1. werkwoord
2. persoon

"De zus" is een...

1. werkwoord
2. persoon

"kijkt" is een...

1. werkwoord
2. persoon

"slaapt" is een...

1. werkwoord
2. persoon

enkelvoud

meervoud

ik

1. enkelvoud
2. meervoud

jullie

1. enkelvoud
2. meervoud

wij

1. enkelvoud
2. meervoud

hij

1. enkelvoud
2. meervoud

jij

1. enkelvoud
2. meervoud

zij

1. enkelvoud
2. meervoud

u

1. enkelvoud
2. meervoud

Als de persoon verandert - verandert het werkwoord...

Ik loop

De man loopt

Jullie lopen

lopen

wachten

kijken

drinken

fietsen

Welke is goed? (werkwoord = pakken)

1. Ik pakken
2. Ik pak
3. Ik pakt
4. Ik pakk

Welke is goed? (werkwoord = rennen)

1. Ik ren
2. Ik rent
3. Ik rennen
4. Ik renn

Welke is goed? (werkwoord = lachen)

1. Hij lachen
2. Hij lacht
3. Hij lach

Welke is goed? (werkwoord = wachten)

1. Ik wachten
2. Ik wacht
3. Ik wach

Welke is goed? (werkwoord = ruiken)

1. Wij ruik
2. Wij ruikt
3. Wij ruiken

Welke is goed? (werkwoord = bellen)

1. Jullie bellen
2. Jullie bell
3. Julie bel