Leereenheid 10: Interactievaardigheden

Leereenheid 10: interactief voorlezen
Leerfase 1
Pedagogisch werk
Sema Kutlu
30 april 2021
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Leereenheid 10: interactief voorlezen
Leerfase 1
Pedagogisch werk
Sema Kutlu
30 april 2021

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Terugblik vorige les
Lesdoelen
Voorkennis
Theorie over interactief voorlezen
Waarom is het belangrijk?
Zes interactievaardigheden
Filmpje
Opdracht: Interactief voorlezen op de BPV

Slide 2 - Tekstslide

Waar ging de vorige les over?

Slide 3 - Open vraag

Lesdoelen
  • De student kan uitleggen waarom interactief voorlezen belangrijk is.
  • De student weet wat kenmerkend is bij interactief voorlezen.
  • De student kan interactief een verhaaltje voorlezen en hierbij rekening houden met de kenmerken van voorlezen en de zes interactie vaardigheden

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je over interactief voorlezen?

Slide 5 - Open vraag

Wat is interactief voorlezen?
- Er is sprake van interactie tussen PM'r en de kinderen
- Kleine groepjes
- Een gesprek vooraf, tijdens en achteraf het lezen 
- Kinderen betrekken bij het verhaal

Slide 6 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk?
  • Actieve deelname aan leeservaring
  • Draagt bij de taalontwikkeling (woordenschat, zinsontwikkeling en tekstbegrip).
  • Vergroten communicatie
  • Stimuleren leesplezier


Slide 7 - Tekstslide

Kenmerkend interactief voorlezen: vooraf, tijdens en na het voorlezen
- Voorafgaand aan het voorlezen: de PM-er stelt vragen in het kader van boekoriëntatie of verhaalbegrip, zoals wijzend op de voorkant: ”Waar denk je dat het verhaal over gaat?”.

- Tijdens het voorlezen: de PM-er stelt bijvoorbeeld voorspellende of projecterende vragen (“Hoe zou hij zich voelen?”, “Hoe zal hij het oplossen?”, “Wat is er nu aan de hand?”). Daarnaast kan worden ingegaan op de relatie tussen tekst en illustraties of op de betekenis van onbekende woorden.

- Na het voorlezen: de kinderen praten met elkaar en de PM-er over de inhoud van het boek, de personages, het thema, verhaalopbouw, enzovoort.

Slide 8 - Tekstslide

Aandachtspunten 
- In de voorschoolse periode is het voorlezen aan jonge kinderen vrijwel altijd interactief. Eigenlijk is de interactie zelfs belangrijker dan het verhaal.
-  PM-ers wijzen elementen uit het verhaal aan op illustraties, maken bijbehorende geluiden, leggen verbanden met de belevingswereld van het kind.
-  Kinderen reageren met aanwijzen, het nadoen van geluiden, het aanvullen van zinnen en met het beantwoorden of stellen van vragen
- . Langzamerhand wordt het verhaal belangrijker. Vaak geven kinderen vanaf ongeveer drie à vier jaar die veel zijn voorgelezen, zelf aan niet meer zoveel behoefte te hebben aan interactie.
- Ze stellen hun reacties uit tot het eind van het verhaal. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn de zes interactievaardigheden ook al weer?

Slide 10 - Open vraag

6 Interactievaardigheden
  1. Sensitieve responsiviteit​
  2. Respect voor de autonomie van het kind ​
  3. Structureren en grenzen stellen​
  4. Praten en uitleggen​
  5. Interacties tussen kinderen stimuleren​
  6. Ontwikkelingsstimulering







Slide 11 - Tekstslide

1. Sensitieve responsiviteit: Gevoelig zijn (‘sensitief’) voor de signalen die het kind afgeeft, door goed te kijken naar het kind en te proberen te begrijpen wat het bedoelt. En hier dan op de juiste manier op reageren (responsief)​
Voorbeeld: Emoties die je waarneemt bij het kind, verwoorden, zoals angst of verdriet. Zo voelt het kind zich begrepen en gesteund.
2. Respect voor autonomie:
Kinderen zelf dingen laten ontdekken en keuzes laten maken (autonoom).​
De inbreng (ideeën) van kinderen waarderen en stimuleren.​
Kinderen zelf oplossingen laten bedenken voor problemen en ze dit uit laten proberen.


Slide 12 - Tekstslide

3. Structuren en grenzen stellen
Structuur geeft kinderen houvast, zekerheid en veiligheid.​

Een vaste dagindeling waar je niet teveel van afwijkt.​
Regels en grenzen die vrijwel altijd gelden op de groep. Consequent en respectvol.​
Vaste plekken om te spelen met bepaald materiaal, een terugkomende opbouw bij het doen van activiteiten.


4. Praten en uitleggen​
Rekening houden met het taal-, en begripsniveau van de kinderen (niet te moeilijk, niet te makkelijk, zone van de naaste ontwikkeling)​
Er is een verschil tussen mét de kinderen praten of tégen de kinderen praten. Geef kinderen de ruimte om inbreng te hebben in de gesprekken.​
Praat over wat we die dag gaan doen op de groep, over de interesses van de kinderen, over de handelingen die je uitvoert, etc.​



Slide 13 - Tekstslide

5. Interacties tussen kinderen stimuleren:
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen en aanmoedigen, bijvoorbeeld wanneer kinderen fijn samen spelen of wanneer je hoort dat ze elkaar een compliment geven.​
Bemiddelen bij negatieve interacties tussen kinderen. De kinderen ondersteunen bij het oplossen van conflicten en hierbij de situatie en de gevoelens van de kinderen benoemen.

6. Ontwikkelingsstimulering
Activiteiten doen, de interesse wekken bij de kinderen, praten over wat kinderen interessant vinden.​
Rekening houden met het ontwikkelingstempo van het kind. Zone van de naaste ontwikkeling.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Welke kenmerken/ interactievaardigheden zie je terug in het filmpje?

Slide 16 - Open vraag

Opdracht: Voorlezen op je BPV
Wat weet je vooraf?
-> Je beschikt de kenmerken voor interactief voorlezen
-> Je hebt kennis over de zes interactievaardigheden
Uitvoeren
-> Je gaat voorlezen
-> Er wordt een foto gemaakt waarin ik duidelijk kan zien dat er is voorgelezen. (Denk aan de privacy van de kinderen) De kinderen mogen niet  herkend worden. 
Reflecteren
-> Je reflecteert a.d.v. STARR
-> In je reflectie beschrijf je ook welke interactievaardigheden en kenmerken van interactief voorlezen je hebt toegepast. 
-> Dit verwerk je in een Word document met je foto die is gemaakt tijdens het voorlezen. 

Slide 17 - Tekstslide