Hoofdstuk 2.2 Luchtdruk K4 les 2

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

H2: Het weer
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine 


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom kader 4!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de examensite opdrachten. 




Jas over je stoel

Slide 2 - Tekstslide

Practicum
Welkom Kader-3 
Start met opdracht 2, 4, 6 en 8 van 2,2 Luchtdruk
Je hebt straks je laptop nodig                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 4 - Tekstslide

H2: Het weer 
§ 2.1 Het deeltjesmodel


§ 2.2 Luchtdruk
§ 2.3 Temperatuur
§ 2.4 Wolken en onweer

Slide 5 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk
  7. Nabespreking

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerkcontrole
Maak opdracht: 
van paragraaf 2.1 Het deeltjes model 1, 3, 5, 7, 9 en 11

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik
  1. Je kunt uitleggen welke drie eigenschappen moleculen in het deeltjesmodel hebben.
  2. Je kunt beschrijven hoe de moleculen bewegen in een vaste stof, een vloeistof en een gas.
  3. Je kunt uitleggen wat er met de moleculen gebeurt bij de verschillende faseovergangen.
  4. Je kunt het ontstaan van mist, dauw en rijp toelichten met behulp van het deeltjesmodel.

Slide 8 - Tekstslide

In welke fase is de snelheid van de bewegende moleculen het grootst?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas

Slide 9 - Quizvraag

Met welke faseovergang heb je te maken als het gras in een heldere zomernacht nat wordt door de dauw?
A
bevriezen
B
rijpen
C
condenseren
D
sublimeren

Slide 10 - Quizvraag

Je kookt een pan met water.
Welke uitspraak over de moleculen in het water is juist?
A
De moleculen bewegen steeds langzamer
B
De moleculen komen dichter op elkaar te zitten
C
De moleculen van het water veranderen
D
De aantrekkingskracht tussen de moleculen wordt steeds kleiner

Slide 11 - Quizvraag

Leerdoelen 2.2 Luchtdruk
  1. Je kunt uitleggen hoe de luchtdruk op het aardoppervlak en op jezelf ontstaat.
  2. Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de luchtdruk kunt meten.
  3. Je kunt de kenmerken van lagedrukgebieden en hogedrukgebieden benoemen.
  4. Je kunt het verband beschrijven tussen de luchtdruk en de hoogte in de atmosfeer.
  5. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de gasdruk in een afgesloten ruimte.
  6. Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de gasdruk kunt meten.
  7. Je kunt de absolute druk berekenen als je de overdruk kent, en omgekeerd.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

2.2 Luchtdruk
De lucht in de atmosfeer heeft een behoorlijk gewicht. De lucht oefent een druk uit op het aardoppervlak. Dat noem je de luchtdruk. Hoe hoger je in de atmosfeer komt, des te lager is de luchtdruk. De luchtdruk wordt meestal weergegeven in millibar. De officiële eenheid van druk is pascal (Pa).



Slide 14 - Tekstslide

2.2 Luchtdruk meten 
Onthoud:
De luchtdruk kun je meten met een barometer. In een metaalbarometer zit een metalen doosje dat gemakkelijk wordt ingedrukt als de luchtdruk groter wordt en weer gemakkelijk terugveert als de luchtdruk lager wordt.
Aan het doosje zit een wijzer die de hoogte van de luchtdruk aanwijst.



Slide 15 - Tekstslide

2.2 Hoge druk en lage druk
De luchtdruk op aarde is niet altijd even groot.
Als de luchtdruk lager is dan de omgeving, dan heb je te maken met een lagedrukgebied. 
Dat brengt onrustig weer met wind en regen. 


Hogedrukgebieden hebben een luchtdruk
die hoger is dan de omgeving. 
Het weer in een hogedrukgebied is zonnig.


Slide 16 - Tekstslide

Luchtdruk en hoogte
Hoe hoger je in de atmosfeer komt (gemeten vanaf zeeniveau), des te minder lucht er boven je is. 
De luchtdruk neemt dus af met de hoogte. Uit de afname van de luchtdruk kun je afleiden hoeveel meter je bent gestegen. 
Je kunt een barometer dus ook gebruiken als hoogtemeter. 
In figuur 3 is getekend hoe de luchtdruk afhangt van de hoogte waarop je je bevindt.

Slide 17 - Tekstslide

De druk in een ruimte
Als je lucht in een afgesloten ruimte pompt, neemt de druk toe. Dit komt doordat er steeds meer moleculen in de ruimte tegen de wand van de ruimte botsen. De druk in een afgesloten ruimte noem je gasdruk.

De band wordt steeds harder. 
Je moet stoppen met pompen als de druk hoog genoeg is. Als je dat niet doet, kan de band klappen.


Slide 18 - Tekstslide

De overdruk meten
Het verschil tussen de druk in een afgesloten ruimte en de luchtdruk noem je overdruk. De overdruk kun je meten met een manometer. 

De absolute druk is de druk die er in totaal is en deze kun je berekenen met de formule: 
absolute druk = luchtdruk + overdruk


Slide 19 - Tekstslide

Samenvatting
Weet jij wat al de belangrijke begrippen betekenen?
  • absolute druk: de totale druk
  • barometer: instrument om de luchtdruk te meten
  • gasdruk: de druk in een afgesloten ruimte
  • hogedrukgebied: gebied waarin de luchtdruk hoger is dan in zijn omgeving
  • lagedrukgebied: gebied waarin de luchtdruk lager is dan in zijn omgeving
  • luchtdruk: druk die de lucht op het aardoppervlak en op je lichaam uitoefent
  • manometer: Instrument om de overdruk in een afgesloten ruimte te meten
  • millibar: eenheid voor luchtdruk die veel op barometers wordt gebruikt
  • overdruk: verschil tussen de luchtdruk buiten en de druk in een afgesloten ruimte


Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht: van paragraaf 2.2 Luchtdruk
1, 3, 5, 7, 9 en 11

Je mag samenwerken!

Slide 21 - Tekstslide

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 22 - Woordweb

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 23 - Woordweb

Afsluiting
  1. Je kunt uitleggen hoe de luchtdruk op het aardoppervlak en op jezelf ontstaat.
  2. Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de luchtdruk kunt meten.
  3. Je kunt de kenmerken van lagedrukgebieden en hogedrukgebieden benoemen.
  4. Je kunt het verband beschrijven tussen de luchtdruk en de hoogte in de atmosfeer.
  5. Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de gasdruk in een afgesloten ruimte.
  6. Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de gasdruk kunt meten.
  7. Je kunt de absolute druk berekenen als je de overdruk kent, en omgekeerd.

Slide 24 - Tekstslide

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt uitleggen hoe de luchtdruk op het aardoppervlak en op jezelf ontstaat.
Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de luchtdruk kunt meten.
Je kunt de kenmerken van lagedrukgebieden en hogedrukgebieden benoemen.
Je kunt het verband beschrijven tussen de luchtdruk en de hoogte in de atmosfeer.
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de gasdruk in een afgesloten ruimte.
Je kunt beschrijven op welke manier je de grootte van de gasdruk kunt meten.
Je kunt de absolute druk berekenen als je de overdruk kent, en omgekeerd.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 25 - Quizvraag

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:

Maak opdrachten op de examensite.


Dank voor jullie aandacht!

Slide 26 - Tekstslide