Lijdend voorwerp toepassen in zinnen

Lijdend voorwerp toepassen in zinnen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lijdend voorwerp toepassen in zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
- Liijdend voorwerp herkennen in een zin
- Lijdend voorwerp correct toepassen in een zin

Slide 2 - Tekstslide

Leg uit wat de leerdoelen zijn van de les.
Wat weet je al over lijdend voorwerp?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een lijdend voorwerp?
Een lijdend voorwerp is het woord dat aangeeft wat het onderwerp van de zin doet. Het staat altijd achter het werkwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat een lijdend voorwerp is en waar het staat in een zin.
Voorbeelden van lijdend voorwerp
- Ik eet een appel.
- Hij leest een boek.
- Zij koopt een cadeau.

Slide 5 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen met een lijdend voorwerp.
Welk woord in de volgende zin is het lijdend voorwerp? 'Hij speelt gitaar.'
A
Gitaar.
B
Hij.
C
Een.
D
Speelt.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de volgende zin is het lijdend voorwerp? 'Zij bakt een taart.'
A
Zij.
B
Een taart.
C
Bakt.
D
Een.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de volgende zin is het lijdend voorwerp? 'Ik drink een glas water.'
A
Een glas water.
B
Ik.
C
Water.
D
Drink.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het lijdend voorwerp in een zin?
A
Voor het werkwoord.
B
Boven het werkwoord.
C
Naast het werkwoord.
D
Achter het werkwoord.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een lijdend voorwerp?
A
Het woord dat aangeeft waar de zin plaatsvindt.
B
Het woord dat aangeeft wanneer de zin plaatsvindt.
C
Het woord dat aangeeft wie het onderwerp van de zin is.
D
Het woord dat aangeeft wat het onderwerp van de zin doet.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je een lijdend voorwerp?
Je kunt een lijdend voorwerp herkennen door te vragen: wie/wat + werkwoord + rest van de zin?

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit hoe je een lijdend voorwerp kunt herkennen.
Oefening 1
Zoek het lijdend voorwerp in de volgende zin:
De hond eet het bot.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen het lijdend voorwerp in de zin opzoeken.
Antwoord oefening 1
Het lijdend voorwerp is 'het bot'.

Slide 13 - Tekstslide

Geef het antwoord op de voorgaande oefening.
Oefening 2
Zoek het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Mijn moeder koopt een nieuwe fiets voor mij.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de leerlingen het lijdend voorwerp in de zin opzoeken.
Antwoord oefening 2
Het lijdend voorwerp is 'een nieuwe fiets'.

Slide 15 - Tekstslide

Geef het antwoord op de voorgaande oefening.
Lijdend voorwerp gebruiken
Om een lijdend voorwerp te gebruiken in een zin moet je het werkwoord en het lijdend voorwerp gebruiken.

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit hoe je een lijdend voorwerp kunt gebruiken in een zin.
Voorbeeld zin met lijdend voorwerp
Ik koop een nieuwe telefoon.

Slide 17 - Tekstslide

Geef een voorbeeldzin met een lijdend voorwerp.
Oefening 3
Maak een zin met het lijdend voorwerp 'een boek'.

Slide 18 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken met een lijdend voorwerp.
Antwoord oefening 3
Voorbeeldantwoord: Ik lees een boek.

Slide 19 - Tekstslide

Geef een voorbeeldantwoord op de voorgaande oefening.
Oefening 4
Maak een zin met het lijdend voorwerp 'een cadeau'.

Slide 20 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken met een lijdend voorwerp.
Antwoord oefening 4
Voorbeeldantwoord: Zij koopt een cadeau.

Slide 21 - Tekstslide

Geef een voorbeeldantwoord op de voorgaande oefening.
Oefening 5
Maak een zin met het lijdend voorwerp 'een taart'.

Slide 22 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken met een lijdend voorwerp.
Antwoord oefening 5
Voorbeeldantwoord: Hij bakt een taart.

Slide 23 - Tekstslide

Geef een voorbeeldantwoord op de voorgaande oefening.
Oefening 6
Maak een zin met het lijdend voorwerp 'een film'.

Slide 24 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken met een lijdend voorwerp.
Antwoord oefening 6
Voorbeeldantwoord: Wij kijken een film.

Slide 25 - Tekstslide

Geef een voorbeeldantwoord op de voorgaande oefening.
Oefening 7
Maak een zin met het lijdend voorwerp 'een auto'.

Slide 26 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf een zin maken met een lijdend voorwerp.
Antwoord oefening 7
Voorbeeldantwoord: Hij koopt een nieuwe auto.

Slide 27 - Tekstslide

Geef een voorbeeldantwoord op de voorgaande oefening.
Samenvatting
Een lijdend voorwerp geeft aan wat het onderwerp van de zin doet en staat altijd achter het werkwoord.

Slide 28 - Tekstslide

Vat de les kort samen.
Einde
Bedankt voor het volgen van deze les!

Slide 29 - Tekstslide

Sluit de les af.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 30 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 31 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 32 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.