Hfst 3.4

Hoofdstuk 4.1
Je weet wat paaseieren zijn
Je weet wat er op een investeringsbegroting staat
Je weet hoe de resultatenbegroting opgebouwd is
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4.1
Je weet wat paaseieren zijn
Je weet wat er op een investeringsbegroting staat
Je weet hoe de resultatenbegroting opgebouwd is

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wie was er eigenlijk eerder?
A
De kip?
B
Het ei?

Slide 3 - Quizvraag

Wat is duurder? Een wit ei of een bruin ei?
A
Wit, duh
B
Bruin, duh

Slide 4 - Quizvraag

Welk ei is milieuvriendelijker? Een witte of een bruine
A
Wit!
B
Bruin!

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Vraag 11: 

Slide 7 - Tekstslide

Investeringsbegroting
Hier staat op hoe je hetgeen gaat betalen wat je voor het starten van je eigen bedrijf nodig hebt. Wanneer je een bedrijf hebt die paaseieren gaat verkopen:
- Een pand van €300.000
- Inventaris (kassa etc.) €30.000
- Voorraad eitjes: €3000
- Geld in de kassa: €500
- Geld op de bank: €2000
Totaal nodig: €335.500

Slide 8 - Tekstslide

Resultatenbegroting
Brutowinst = Omzet - inkoopwaarde omzet

Nettowinst = Brutowinst - Overige kosten

Overige kosten: Loon, Huur, reclame, Afschrijving, ... 

Slide 9 - Tekstslide

Afschrijving
Het minder waard worden van vaste bezittingen zoals een gebouw of een auto van het bedrijf

Je koopt een auto van €25.000 en schrijft deze in 5 jaar af. De restwaarde (waarde na 5 jaar) is €5000.

In 5 jaar wordt dus €20.000 afgeschreven (=20.000/5 per jaar)

Slide 10 - Tekstslide

Test: paas mij een ei
Bedenk in 2 tallen een verkoopprijs voor een paaseitje
Bedenk ook een inkoopprijs
Bereken nu de brutowinst (afhankelijk van het aantal dat er op je tafel ligt)


Slide 11 - Tekstslide

Test: paas mij een ei
Bedenk nu ook wat overige kosten die bij je bedrijf passen.

Bereken nu de nettowinst.

Slide 12 - Tekstslide

KOMOP
Opdrachtjes maken:
!1 t/m 8 van paragraaf 1 van hoofdstuk 4!

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen 
Je kunt rekenen met BTW
Je weet hoe de financieringsplan in elkaar zit
Je snapt waarom investeringsbegroting = financieringsplan

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Prijzen in vliegtickets
Een prijs van een vliegticket naar London is €150. Daar moet nog 21% BTW bij op, dus €150 x 1,21 = €181,50 (Dat is nu dus 121%!)


3 tarieven:
9% op bijvoorbeeld eten, 21% op alle andere producten, 0% op zonnepanelen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Prijs van een PS4 game kost €36,30 inclusief 21% BTW. Bereken de prijs exclusief BTW. Mét berekening

Slide 18 - Open vraag

Financieringsplan
Op de investeringsbegroting staat wat je nodig hebt in je bedrijf.

Op het financieringsplan staat waar je dit geld vandaan gaat halen.
Dit kan met: Eigen vermogen (geld wat je zelf inbrengt)
Vreemd vermogen (Leningen)

Slide 19 - Tekstslide

Investeringsbegroting (wat heb je nodig aan geld?)
Financieringsplan (hoe kom je aan dit geld?
Financieringsplan = investeringsbegroting
Het financieringsplan en investeringsbegroting hebben ALTIJD dezelfde hoogte! Geen uitzondering

Slide 20 - Tekstslide

Opdrachten maken


9 t/m 14 van hoofdstuk 4, paragraaf 1
Klaar? Begin met paragraaf 2, vraag 1 t/m 5 (morgen uitleg)

!!Vraag 14: belangrijk dat je de tekst heel goed leest. Bij vraag b staat bron 7, lees die dan eerst heel goed voordat je begint!!

Slide 21 - Tekstslide