Vocabulaire Ch1 Ch2 Ch3
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent:
le voyage
le voyage
A
vervelend
B
het zwembad
C
aardig
D
de reis
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent:
raconter
raconter
A
vertellen
B
afvinken
C
tekenen
D
verbeteren
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent:
pendant
pendant
A
vroeger
B
tijdens
C
de sjaal
D
maar
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
l'ami(e)
l'ami(e)
A
de week
B
de vriend(in)
C
de buurman(vrouw)
D
het publiek
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent:
porter
porter
A
aankomen
B
dragen
C
spreken
D
vertrekken
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
trop
trop
A
donner
B
ten eerste
C
te veel
D
slapen
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent:
en hiver
en hiver
Slide 8 - Open vraag
Wat betekent:
il faut beau
il faut beau
Slide 9 - Open vraag
Wat betekent:
car
car
Slide 10 - Open vraag
Wat betekent:
prendre
prendre
Slide 11 - Open vraag
Wat betekent:
autre
autre
Slide 12 - Open vraag
Welk woord herken je?
arhecet
arhecet
Slide 13 - Open vraag
Welk woord herken je?
elritrbe
elritrbe
Slide 14 - Open vraag
Welk woord herken je?
zesas
zesas
Slide 15 - Open vraag
Welk woord herken je?
irinf
irinf
