Datum & Zeiten

Was machen wir heute?

1 / 40

Slide 1: Tekstslide

DuitsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Lesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het programma

1. Uhrzeiten & Datum

2. Ein Rundgang in meiner Schule

3. BeterDuits

4.Quiz

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdtelwoorden (Kardinalzahlen)

Hoofdtelwoorden gebruik je om hoeveelheid aan te geven – om te tellen.

Je hebt ze nodig wanneer je wilt zeggen hoeveel van iets er is.

Voorbeelden:

Aantal personen: Ich habe zwei Brüder.

Aantal spullen: Er kauft drei Hefte.

Getallen in telefoonnummers, prijzen, leeftijden, data.

Kort: Hoofdtelwoorden = hoeveel?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdtelwoorden (Kardinalzahlen): Hoofdtelwoorden gebruik je om hoeveelheid aan te geven – om te tellen. Je hebt ze nodig wanneer je wilt zeggen hoeveel van iets er is.

Voorbeelden: Aantal personen: Ich habe zwei Brüder.

Aantal spullen: Er kauft drei Hefte.

Getallen in telefoonnummers, prijzen, leeftijden, data.

Kort: Hoofdtelwoorden = hoeveel?

Slide 4 - Tekstslide

vergelijking met Engels?

Rangtelwoorden (Ordinalzahlen):

Rangtelwoorden gebruik je om een volgorde of plaats in een reeks aan te geven.

Je hebt ze nodig wanneer je wilt zeggen de hoeveelste iets is.

Voorbeelden:

Datum: Heute ist der zweite Mai.

Verdieping: Sie wohnt im dritten Stock.

Volgorde: Ich bin erster geworden.

Kort: Rangtelwoorden = de hoeveelste? / welke plek?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rangtelwoorden (Ordinalzahlen):

Rangtelwoorden gebruik je om een volgorde of plaats in een reeks aan te geven.

Je hebt ze nodig wanneer je wilt zeggen de hoeveelste iets is.

Voorbeelden:

Datum: Heute ist der zweite Mai.

Verdieping: Sie wohnt im dritten Stock.

Volgorde: Ich bin erster geworden.

Kort: Rangtelwoorden = de hoeveelste? / welke plek?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wozu brauchst du das Datum und die Uhrzeit?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Datum

Schreibt man mit einem Punkt (.) 19. Mai
das Wort am steht davor am 19. Mai

Aussprache:
1 bis 19 bekommt -ten hinter der Zahl vierten / sechzehnten
20 und weiter bekommt -sten hinter der Zahl einundzwanzigsten

Tage und Monate werden groß geschrieben
Ausnahme !!! - Eins wird ersten // -Drei wird dritten // -Sieben wird siebten

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welches Datum ist korrekt geschrieben?

24. mai

am 1. Januar

am 1. April

am 12 Juli

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Das korrekte Datum ist

am 4. Mai

am 18. juni

am 25 Dezember

um 7. Juni

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wann (an welchem Datum) bist du geboren?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wann ist Weihnachten?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

An welchem Tag feiert Deutschland die Wiedervereinigung?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welche Tage kennst du?

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Dagen van de week

am + dag

B.v. am Montag

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welche Monate kennst du?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Monate

im + Monat

B.v. im Januar

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sag es auf Deutsch

Ik heb een afspraak (Termin) op dinsdag 25 november.

Ik heb vakantie (Ferien) van 20 december tot 5 januari.

De eerste les begint op maandag om 8.30.

De laatste les eindigt(endet)om 15.15 uur

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Maandag" auf Deutsch ist...

Montag

Mittwoch

Samstag

Donnerstag

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Dinsdag" auf Deutsch ist...

Montag

Mittwoch

Sonntag

Dienstag

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Woensdag" auf Deutsch ist...

Montag

Mittwoch

Dienstag

Freitag

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Donderdag" auf Deutsch ist ...

Sonntag

Dienstag

Freitag

Donnerstag

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Zaterdag" auf Deutsch ist ....

Montag

Freitag

Samstag

Dienstag

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Zondag" auf Deutsch ist....

Freitag

Sonntag

Wochenende

Dienstag

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie sagt man "weekend"auf Deutsch?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

In welchem Monat hast du Geburtsga und welche Jahrzeit ist es?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Uhrzeit (analog)

Uhr - Zeitpunkt Es ist 15.00 Uhr .
Stunde - Dauer der Unterricht dauert eine Stunde.

voor - vor Es ist 5 vor 2.
over - nach Es ist 20 nach 3

kwart - Viertel Viertel vor 12 / Viertel nach 12
half -halb Es ist halb neun.
om-um Ich stehe um 7 Uhr auf.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uhrzeit ( digital)

De tijd wordt in het Duits bij officiële vermeldingen (programma's, dienstregelingen, enz.) meestal in 24-Stunden-Variante aangegeven.

In de omgangstaal gebruiken ze vaak alleen de 12-uursvariant. Daarnaast zijn er, afhankelijk van de regio, enkele verschillen in de gesproken taal.

Om misverstanden te voorkomen, kunnen de Duitsers de tijd van de dag (morgens, vormittags, nachmittags, abends, nachts) erbij vermelden.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uhr - Zeitpunkt Es ist 15.00 Uhr .
Stunde - Dauer der Unterricht dauert eine Stunde.

voor - vor Es ist 5 vor 2.
over - nach Es ist 20 nach 3

kwart - Viertel Viertel vor 12 / Viertel nach 12
half -halb Es ist halb neun.
om-um Ich stehe um 7 Uhr auf.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uhrzeiten

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie spricht man folgende Uhrzeiten aus?

13.30
21.24
14.55
09.17
22.05
12.34
16.36
07.42
17.28
10.39

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wann stehst du auf?

Slide 36 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Was sind deine Schulzeiten?

Slide 37 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

"Vrijdag"auf Deutsch ist ...

Mittwoch

Montag

Freitag

Dienstag

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2 Wörter die du heute gelernt hast

Slide 39 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Datum & Zeiten

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Woordweb

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Woordweb

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Video

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Woordweb

Slide 37 - Woordweb

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Woordweb

Slide 40 - Video

Meer lessen zoals deze

1TL periode 1 les 24

1KB periode 1 les 26

1KB periode 1 les 27

1TL periode 1 les 25

Kloktijden in het Duits

die Zeit

DHA1A Essen Wortschatz

2TL periode 3 les 16