4: herhaling + oefentoets

Español A1/A2 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Español A1/A2 

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
- Herhaling stof
- Informatie toets
- Maken oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

En la prueba:
- Hay/estar/ser
- Los números hasta 100
- Werkwoordvervoeging (herhaling!)

Slide 3 - Tekstslide

Los números:

De 0 a 100

Cijfers uitschrijven + sommen

Slide 4 - Tekstslide

¡De veinte a cien!

20 = veinte
30 = treinta
40 = cuarenta
50 = cincuenta
60 = sesenta


70 = setenta
80 = ochenta
90 = noventa
100 = cien

Slide 5 - Tekstslide

De veinte a treinta
Veintiuno
Veintidos
Veintitres
Veinticuatro
Veinticinco
...

Slide 6 - Tekstslide

De treinta a cien
Treinta y uno, treinta y dos, ...
Cuarenta y uno, cuarenta y dos, ...
...
Ochtenta y uno, ochenta y dos, ...

Slide 7 - Tekstslide

Ejemplo:
 45 = ____________________

Veintitrés + quince = ___________________


Slide 8 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen
Herhaling vorige weken

- Regelmatige werkwoorden op -ar/-er/-ir

Slide 9 - Tekstslide

Conjugar un verbo:
Pak het hele werkwoord en haal de laatste twee letters
(-AR/-IR/-ER) hiervan af, dan heb je de stam.

Daarachter plak je (per persoon) de juiste uitgang.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ejemplo:
Mi hermana ___________ (trabajar) en una fábrica.

Slide 12 - Tekstslide

Ser/estar/hay
Welke vorm moet je gebruiken?

Slide 13 - Tekstslide

Hay (er is/er zijn)

Eén vorm, altijd HAY

Gebruik je met:
- un/una/unos/unas
- mucho(s)/mucha(s)
- poco(s)/poca(s)
- getallen

Estar (zijn/bevinden)

Vervoegen:
estoy, estás, está,
estamos, estáis, están

Gebruik je met:
- el/la/los/las



Slide 14 - Tekstslide

Ser (zijn)
Mi padre es feliz
> mijn vader is gelukkig

Ser

Yo soy  holandesa
Tú eres guapa
Nosotros somos profesores
Estar (zijn)
Mi padre está feliz
> mijn vader is gelukkig

Estar

Yo estoy en Holanda
Tú estás guapa hoy
Ella está embarazada



Slide 15 - Tekstslide



Ser of estar?

Mi hermano está/es holandés.
Yo estoy/soy en la clase.
Nosotros estamos/somos amigos.


Estar of hay?

Diez estudiantes están/hay en la clase.
La profesora está/hay en la oficina.
Están/hay muchos perros en la casa.

Slide 16 - Tekstslide

Oefentoets!
Maak de oefentoets, ga aan de slag met de opdrachten uit het boek óf werken aan je verslag.

Slide 17 - Tekstslide