H1f Werkwoordspelling ma 9 nov

Maandag 9 november - H1f
Vandaag

  • 10 minuten stillezen
  • Regels werkwoordspelling herhalen
  • Aan de slag!





timer
10:00
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Maandag 9 november - H1f
Vandaag

  • 10 minuten stillezen
  • Regels werkwoordspelling herhalen
  • Aan de slag!





timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen heb je...
... geoefend met alle regels voor werkwoordspelling (PV TT, PV VT, OW, VD, INF).

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...

...de regels van werkwoordspelling herhalen.

Slide 3 - Tekstslide

D-toets werkwoordspelling

1. Tegenwoordige tijd
ik-vorm
ik-vorm+t
('lopen')

2. Verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

3. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Eerst vdw van maken, dan zo kort mogelijk. Meestal +e

4. Voltooid deelwoord
'T eX KoFSCHiP
hulpwerkwoord (hebben, zijn, worden)

5. Combinatieoefening
Alles door elkaar

Slide 4 - Tekstslide

Voordat we verder gaan ...
... herhalen we de regels die horen bij de verschillende werkwoordsvormen.
Waarom? Als je de regels kent, kun je deze toepassen en tot de juiste spelling komen!
  • Ga naar LessonUp: voer de klascode in: gcjej
  • Beantwoord vraag 6 t/m 21 individueel.
  • Je krijgt hiervoor 10 minuten.
  • Je kunt de antwoorden niet zelf controleren.
  • Als de tijd voorbij is, bespreken we de antwoorden.
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide


1. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (ik-vorm/ik-vorm+t)?

Slide 6 - Open vraag

Let op!
2. Als 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

Slide 7 - Open vraag

Let op!
3. Als 'je zusje' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

Slide 8 - Open vraag


4. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden?

Slide 9 - Open vraag

Let op!
5. Wanneer schrijf je bij de persoonsvorm (v.t.) ook een -n (achter -de of -te)?

Slide 10 - Open vraag


6. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden?

Slide 11 - Open vraag


7. Welke regel gebruik je bij het onvoltooid deelwoord?

Slide 12 - Open vraag


8. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op een -d of -t?

Slide 13 - Open vraag


9. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op -en?

Slide 14 - Open vraag


10. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 15 - Open vraag

Let op!
11. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met dubbel -d of dubbel -t?

Slide 16 - Open vraag

Let op!
12. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met -en?

Slide 17 - Open vraag


13. Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 18 - Open vraag


14. Hoe vind je het onderwerp?

Slide 19 - Open vraag

15. Welke stappen volg je als je de vorm waarin een werkwoord in de zin staat moet benoemen?

Slide 20 - Open vraag

Conclusie:
In hoeverre ken je de regels? Wat ga je doen om de regels te leren kennen?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Klaar?
Ben je klaar en is de tijd nog niet voorbij? Maak dan de opdrachten op de volgende slides.

Benoem de werkwoordsvorm. Kies uit de vormen die je tot nu toe hebt geleerd:

  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)
  • persoonsvorm verleden tijd (pv vt)
  • onvoltooid deelwoord (odw)
  • voltooid deelwoord (vdw)
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 23 - Tekstslide

Benoem de werkwoordsvorm.

1. Mijn vader VINDT het maar niks.

Slide 24 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm.

2. Mijn vader VOND het maar niks.

Slide 25 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm.

3. Mijn vader heeft een horloge GEVONDEN.

Slide 26 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm.

4.HOPEND op een goede afloop, keken zij naar de film.

Slide 27 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm.

5. Het GESTOLEN horloge is weer terecht.

Slide 28 - Open vraag

Aan de slag!
Ga naar LessonUp wk 45: les 2+3
Maak de vragen op slide 30 t/m 53

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht tegenwoordige tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 30 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

1. Hoe vaak ... je dat horloge eigenlijk op? (winden)

Slide 31 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

2. … nou niet ongeduldig. (worden)

Slide 32 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

3. … zijn verklaring jou? (overtuigen)

Slide 33 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

4. Volgens mij … die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining. (besteden)

Slide 34 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

5. Ik ... een bos dahlia’s voor je ... . (afsnijden)

Slide 35 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

6. De umpire … de beslissing van de lijnrechter. (overrulen)

Slide 36 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

7. … dit uiterlijk morgen aan je trainer. (melden)

Slide 37 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

8. Morgen … de organisatiecommissie een persconferentie. (beleggen)

Slide 38 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

9. Deze vereniging … voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land. (verspreiden)

Slide 39 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

10. Jij … het juiste. (vermoeden)

Slide 40 - Open vraag

Opdracht verleden tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de verleden tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 41 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

1. Iedereen ... het antwoord. (raden)

Slide 42 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

2. Vorig jaar … deze vergrotingen nog maar een euro. (kosten)

Slide 43 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

3. Aan het eind van de vorige eeuw … boeren grote stukken bos. (kappen)

Slide 44 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

4. Tijdens het zomerfeest … honderden lampen het park. (verlichten)

Slide 45 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

5. Op de camping … ze elke week. (bingoën)

Slide 46 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

6. De competitie ... vorig jaar een saai schouwspel … . (opleveren)

Slide 47 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

7. Door het traag stromende water … de riviermonden dicht. (slibben)

Slide 48 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

8. Ondanks een geweldige sprint … hij de trein. (missen)

Slide 49 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

9. Het nieuwe bestuur … gisteren over het programma van eisen. (brainstormen)

Slide 50 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

10. Tom en Ruud ... het hele verhaal aan de docent. (vertellen)

Slide 51 - Open vraag

Dit vind ik nog moeilijk van de les van vandaag...

Slide 52 - Open vraag

Einde van deze les

Slide 53 - Tekstslide