1.1 Personal pronouns


Pronouns
Voornaamwoorden
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les


Pronouns
Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

What pronouns do you know?

Slide 2 - Woordweb

Demonstrative (aanwijzende) pronouns
Personal (persoonlijke) pronouns

onderwerp / subject
1. Ik        =       1. I
2. Jij       =      2. You
3. Hij      =      3. He
4. Zij       =     4. She
5. Het      =    5. It
6. Wij       =   6. We
7. Jullie    =   7. You
8. Zij         =   8. They
voorwerp / object
1. Mij/me  = Me
2. Jou  =  You
3. Hem  =  Him
4. Haar  =  Her
5. Het  =  It
6. Ons  =  Us
7. Jullie  =  You
8. Hen  =  Them

Slide 3 - Tekstslide

Exercise 1
Choose the correct personal pronoun

Slide 4 - Tekstslide

This is Jonah, (wij) like (hem) a lot.
A
we, him
B
they, her
C
us, he
D
we, he

Slide 5 - Quizvraag

What do (jullie) want from (ons)?
A
she, we
B
they, us
C
you, us
D
they, you

Slide 6 - Quizvraag

This is Karin, (zij) likes football.
A
they
B
she
C
her
D
he

Slide 7 - Quizvraag

Do you see those two boys? (Zij) are up to no good.
A
she
B
they
C
him
D
them

Slide 8 - Quizvraag

(hij) gave (haar) a pretty flower.
A
him, her
B
he, she
C
he, her
D
him, she

Slide 9 - Quizvraag

Possessive (bezittelijke) pronouns
'Zonder van'
vb. That is my bike
1. Mijn  =  My
2. Jouw  =  Your
3. Zijn  =  His
4. Haar  =  Her
5. zijn/haar (ding)  =  Its
6. Ons/onze  =  Our
7. Jullie  =  Your
8. Hun  =  Their
'Met van'
vb. That bike is mine
1. van mij =  mine
2. van jou  =  yours
3. van hem  =  his
4. van haar  =  hers
5. van het  =  its
6. van ons  =  ours
7. van jullie  =  yours
8. van hen  =  theirs

Slide 10 - Tekstslide

Exercise 2
Choose the correct possessive pronoun

Slide 11 - Tekstslide

This is (mijn) bike, it is (van mij)
A
mine, my
B
my, my
C
mine, mine
D
my, mine

Slide 12 - Quizvraag

See that dog? (zijn/haar) tail is long.
A
his
B
her
C
its
D
it's

Slide 13 - Quizvraag

(Onze) mother gave (haar) friend a car.
A
us, hair
B
our, her
C
ours, hers
D
our, hers

Slide 14 - Quizvraag

(hun) train is late.
A
they
B
them
C
theirs
D
their

Slide 15 - Quizvraag

Is that car there (van hen)?
A
of them
B
theirs
C
their
D
they

Slide 16 - Quizvraag

Exercise 3
Fill in the missing words.
Type the whole sentence.

Slide 17 - Tekstslide

(wij) like (onze) English teacher.

Slide 18 - Open vraag

(Hij) gave (zijn) mother a kiss.

Slide 19 - Open vraag

(Zij) is a very nice girl. (Haar) friends are not so nice.

Slide 20 - Open vraag

Do you have (mijn) bike? No, I have (van hen).

Slide 21 - Open vraag

(Onze) dog gave (ons) (zijn) stick.

Slide 22 - Open vraag

Exercise 4
Translate the word in brackets from Dutch to English and put the words in the correct order to make a sentence.

Slide 23 - Tekstslide

grade. / given / teacher / (Hun) / (ons) / has / high / a

Slide 24 - Open vraag

chocolate / Friday. / gives / (Mijn) / mum / (mij) / every

Slide 25 - Open vraag

(Hun) / aunt / husband / with / works / (haar).

Slide 26 - Open vraag

face. / in / (Hij) / punches / (hem) / (zijn)

Slide 27 - Open vraag

Do / any / have / (jullie) / questions / (mij)? / for

Slide 28 - Open vraag

Exercise 5
Find the matching pairs

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link