Werkwoorden in tegenwoordige tijd

Werkwoorden in tegenwoordige tijd
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden in tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Dit leer je tijdens deze les
Aan het eind van de les kun je werkwoorden in de tegenwoordige tijd zetten

Slide 2 - Tekstslide

Tegen woordige tijd

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Tegenwoordige tijd
enkelvoud of meervoud?
ik loop
jij loopt
hij/zij loopt
wij/jullie/zij lopen

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen
blazen ;  ik blaas, jij blaast
werven; ik werf, jij werft
verkopen; ik verkoop, jij verkoopt
pakken; ik pak, jij pakt

Slide 7 - Tekstslide

(lijken) Mijn zus ______________ op mijn tante.

Slide 8 - Open vraag

(komen) Mijn neven en nichten ___________ op het familiefeest.

Slide 9 - Open vraag

(worden) Mijn zus ___________ vandaag 21 jaar.

Slide 10 - Open vraag

(lopen) Jullie _________ van Groningen naar Assen.

Slide 11 - Open vraag

(komen) Hij __________ te laat op zijn werk.

Slide 12 - Open vraag

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd
Ik kocht een broodje kaas

Slide 13 - Open vraag

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
Hij las een spannend boek.

Slide 14 - Open vraag

Zelfstandig aan het werk:
Maak blz 8, 9 (3B)

of Verbeter blz 8 en 9, maak blz 10 (3A)
Klaar?
Dan mag je iets voor jezelf doen.

Slide 15 - Tekstslide