week 39-40

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Les devoirs

Faire: Bloc B: ex 12c/dBloc D: ex 16abc, 16d: zelf herhalen en doornemen, ex16e,17a, 17b: zelf herhalen en doornemen, 17c, 17e

Apprendre: vocabulaire A,B +zinnen, Bloc D passé composé

Les buts

Vocabulaire A/B

Je kunt de woorden vertalen in het F/N - N/F

Bloc C:

Je kunt de zinnen vertalen in het F/-N - N/F

Je kunt een gesprekje voeren in het Frans over de vakantie en het weer

Bloc D:

Je kunt de passé composé (volt dw) toepassen

la rentrée

1. de laatste schooldag
2. de rente
3. de reis
4. de eerste schooldag

raconter

1. schrijven
2. werken
3. luisteren
4. vertellen

het hotel

in/ naar Duitsland

1. en Belgique
2. en Espagne
3. en Angleterre
4. en Allemagne

Le test

Vocabulaire A+B

Bloc C

la liberté

1. de bibliotheek
2. de vrijheid
3. de leider
4. het leven

Mon frère est terrible!

Ik ga naar Engeland

1. Je vais au Angleterre
2. Je vais à Angleterre
3. Je vais en Angleterre
4. Je vais aux Angleterre

Wij wonen in Londen

1. Nous habitons à Londres
2. Nous habitons en Londres
3. Nous habitons au Londres
4. Nous habitons aux Londres

enfin

1. want
2. omdat
3. tijdens
4. (uit) eindelijk

la montagne

de zee

à

en

au

aux

France

Berlin

États-Unis

Portugal

Londres

Bahamas

Japon

Norvège

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.

Il fait mauvais

Il fait chaud

Il fait froid

il fait beau

Hoe ging het?

😒🙁😐🙂😃

Bloc D

Le passé composé

Hulpwerkwoord

Je gebruikt het rijtje van avoir (hebben) als hulpwerkwoord in de passé composé.

Passé composé

Bij de passé composé gebruik je 2 werkwoorden.

Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten = J'ai mangé.

Heb is het hulpwerkwoord en gegeten is het voltooid deelwoord.

Attention: hou de werkwoorden bij elkaar!

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.

avoir

acheter

habiter

faire

être

parler

été

habité

fait

parlé

eu

acheté

Welke zin is correct?

1. Je reste à Pays-Bas
2. Je reste aux Pays-Bas
3. Je reste en Pays-Bas
4. Je reste au Pays-Bas

Je dansé.

1. Goed
2. Fout

Elle_________ (manger) avec sa soeur.

1. mangé
2. a mangé
3. avez manger
4. ai mangé

Welke is juist?

1. Paula avez nagé
2. Paula a nagé
3. Paula as nagé
4. Paula avons nagé

Hij heeft gepraat

1. Il a parlé
2. Ils ont parlé
3. Elle a parlé
4. Nous avons parlé

J'ai parlé.

1. goed
2. fout

Vul in:
Nous ... (faire/passé composé)

1. avez fait
2. avons faire
3. avez faire
4. avons fait

Marc ... au Maroc. (is geweest/ être)

Elle ... un film. (regarder)

Welk zin is correct?

1. Elle habite au Allemagne
2. Elle habite aux Allemagne
3. Elle habite à Allemagne
4. Elle habite en Allemagne

Hoe ging het?

😒🙁😐🙂😃

Verbuga

Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden in de passé composé.

1. In de kolom links vink je présent uit en de passé composé aan.
2. In de kolom in het midden vink je aan: avoir, être en faire.
3. In de kolom rechts vink je aan: aimer en choisir.
4. Klik op confirmer.
5. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen bij welke persoon. Vul het hulpwerkwoord en voltooid deelwoord in.
6. Klik op suivant om naar de volgende vraag te gaan.

www.verbuga.eu

Bloc C

On va parler

Au travail!

Corriger les devoirs

Heb je alles nagekeken? 

Dan ga je je SO voorbereiden!

BINGO!