Herhaling

Herhaling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Even oefenen
Geluid
Elektrisch signaaltje
Gehoorzenuw
Smaakknopje
Gezichtszintuig
Zenuw
Zintuig
Impuls
Prikkel
Zintuigcel

Slide 2 - Sleepvraag

Hoe heet onderdeel 11?
A
Venster
B
Trommelholte
C
Trommelvlies
D
Stijgbeugel

Slide 3 - Quizvraag

Geluidstrillingen.
Oorschelp
Trommelvlies en gehoorbeentjes.
Slakkenhuis
Zenuwen

Slide 4 - Sleepvraag

Bloedvaten komen voor in de kiemlaag van de huid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

De hoornlaag bestaat uit dode cellen.
Deze cellen zijn ontstaan in de lederhuid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de weg van het geluid naar je hersenen?
gehoorbeentjes trillen
vocht in het slakkenhuis trilt
zintuigcellen zetten prikkel om in impulsen
impulsen gaan naar hersenen
geluid zorgt voor trillingen in de lucht
trommelvlies gaat trillen

Slide 7 - Sleepvraag

Over de hersenen worden twee uitspraken gedaan:
Ties zegt dat de hersenen gevoelig zijn voor prikkels.
Henk zegt dat je in de hersenen bewust wordt van je waarnemingen.
A
Alleen Ties heeft gelijk
B
Alleen Henk heeft gelijk
C
Ties en Henk hebben gelijk
D
Ties en Henk hebben ongelijk

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet onderdeel 6?

Slide 9 - Open vraag


Je voelt de vacht van een alpaca
A
Inwendige prikkel
B
Uitwendige prikkel

Slide 10 - Quizvraag


Je hebt honger.
A
Inwendige prikkel
B
Uitwendige prikkel

Slide 11 - Quizvraag

Inwendig of uitwendig?
Verliefdheid, hormonen
A
Inwendig
B
Uitwendig

Slide 12 - Quizvraag

Aangeboren of aangeleerd?
A
Aangeboren
B
Aangeleerd

Slide 13 - Quizvraag

Aangeboren of aangeleerd?
A
Aangeboren
B
Aangeleerd

Slide 14 - Quizvraag

Wat is aangeboren gedrag?
A
Gedrag dat alleen bij mensen voorkomt.
B
Gedrag dat alleen bij dieren voorkomt.
C
Gedrag dat alleen aangeleerd kan worden.
D
Gedrag dat aangeboren is en niet aangeleerd hoeft te worden.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een gedragsketen?
A
Gedragingen die niet in een vaste volgorde zijn
B
Gedragingen die niet op elkaar lijken
C
Gedragingen die willekeurig zijn
D
Gedragingen die in een vaste volgorde voorkomen

Slide 16 - Quizvraag

Met wie je omgaat, hangt af van waarden en normen.
Wat geven waarden aan?

A
Ze geven aan wat jij belangrijk vindt.
B
Ze geven aan wat jij juist wel of niet doet.
C
Ze geven aan wat je belangrijk vindt en juist wel of niet doet.

Slide 17 - Quizvraag