2TH - Gramm. Woordsoorten - telwoord & voegwoord


Grammatica Woordsoorten
Telwoord & Voegwoord
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Grammatica Woordsoorten
Telwoord & Voegwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide



Benoem het onderstreepte woord:

De cavia heeft drie jongen in haar buik.
A
onbepaald lidwoord
B
voorzetsel
C
bepaald lidwoord
D
bez. vnw.

Slide 3 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:

 De cavia heeft drie jongen in haar buik.

Slide 4 - Open vraag


Benoem de onderstreepte woorden:

Mijn nichtje vindt het helemaal geweldig!

Slide 5 - Open vraag

Lesdoelen

Aan het eind van de les weet je ..
... wat een telwoord is ...
... wat een voegwoord is ...

                                                   ...en hoe je ze kan vinden in een zin.

Slide 6 - Tekstslide

TELWOORDEN
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdtelwoord
Rangtelwoord
tweede
drieëntwintig
negende
56
twee
middelste

Slide 8 - Sleepvraag


Benoem de telwoorden (hoofd/rang)

Op de derde dag van januari ging ik met twee vrienden stappen in de kroeg.

Slide 9 - Open vraag

Nu nog één stapje verder...

Slide 10 - Tekstslide

Telwoorden
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden

Bepaald hoofdtelwoord
Bepaald rangtelwoord
Onbepaald hoofdtelwoord
Onbepaald rangtelwoord

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide


Even oefenen..

Hij is de zoveelste al vandaag!
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quizvraag


Even oefenen..

Ik heb negen pennen in mijn tas.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quizvraag


Even oefenen..

De jongen is de eerste van de sprinters.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quizvraag

VOEGWOORD (vw)
Voegwoorden verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.
Tip: ze staan vaak na de komma!
Wil je vis eten vanavond of  eet je liever kip?

Wij eten krokante kip en daarna een lekker toetje.

Slide 16 - Tekstslide


Wat is het voegwoord in deze zin?

Wij eten vanavond geen vis, omdat mijn moeder dat niet lust.
A
vis
B
omdat
C
niet
D
geen

Slide 17 - Quizvraag


Wat is het voegwoord in deze zin?

Daarom bakt mijn vader biefstuk en krijg ik een lekkere visstick.
A
daarom
B
krijg
C
en
D
ik

Slide 18 - Quizvraag

Zo, dat was een hoop informatie. Hoe kan je dit gaan oefenen?

> NN Online, 2hv-boek - Hf. 4 Grammatica telwoord > maak de bijbehorende opdrachten.
> Voegwoorden > werkblad van de docent

Slide 19 - Tekstslide

Nou, dit gaat wel lukken!
A
Ja!
B
Echt niet, ik heb nog extra uitleg nodig.
C
Ik vind het nog lastig, maar ik ga het eerst proberen.
D
Ik heb een andere vraag.

Slide 20 - Quizvraag