week 1 klas 2



Leg je spullen vast klaar:

  • Leesboek
  • Lesboek  
  • schrift      

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les



Leg je spullen vast klaar:

  • Leesboek
  • Lesboek  
  • schrift      

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • opdracht : zet de zw in het meervoud
  • theorie: herhalen meervoud op -en -s -ee en -ie
  • nieuwe leerstof: persoonlijk voornaamwoord
                                         bezittelijk voornaamwoord
  • werkblad pvnw en bvnw

Slide 2 - Tekstslide

Noteer het meervoud van de zelfstandige naamwoorden.

tralie
dominee
idee
klaproos
bureau
tovenaar

taxi
penalty
technologie
coupé
fotograaf
ree
aarde
firma
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

zet de woorden in het mv


tralies
dominees
ideeën
klaprozen
bureaus
tovenaars / tovenaren
taxi's
penalty's
technologieën
coupés
fotografen ( Grieks woord  met aan het einde een f) 
reeën
aarde (heeft geen mv)
firma's

Slide 4 - Tekstslide

Theorie: meervoud
Meervoud op -en
• Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten: boeren, dansen.

Let op:
• Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen: sloffen, klassen.
• Soms moet je tegelijk een a,e,o of u weghalen: scharen, benen.
• Soms moet je tegelijk een -f veranderen in en -v: raven, brieven.
• Soms moet je tegelijkeen -s veranderen in een -z: huizen, bazen.


Slide 5 - Tekstslide

Theorie: meervoud
Meervoud op -s
• Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten: tafels, infecties.
Let op:
• Bij woorden die op -a, -o, -u, -i, -y eindigen schrijf je een apostrof voor de -s: mini’s, hobby’s.

Meervoud van woorden die eindigen op -ee en -ie
• Als het enkelvoud eindigt op -ee maak je het meervoud met -ën: zeeën, sleeën.
• Als het enkelvoud eindigt op ie en de klemtoon valt op -ie, dan maak je het meervoud met -ën: knieën, amfibieën.
Let op:
• Valt de klemtoon niet op -ie, dan schrijf je -n: bacteriën


Slide 6 - Tekstslide

Doel:  je leert het persoonlijk voornaamwoord 
            en het bezittelijk voornaamwoord
Wat zijn de pvnw in deze zinnen denk je?
  • Daar ben ik niet van gediend.
  • Wat zijn jullie groot geworden.

Wat zijn de bvnm in deze zinnen denk je?
  • Een dief heeft haar tas gestolen.
  • Mijn grootouders wonen in een bejaardenflat.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord.

Het persoonlijk voornaamwoord komt in de plaats van een persoon, dier, plant of ding:
ik, mij, jij, hem, het, haar, jou, we, wij, jullie, u, enz.

Voorbeeld; Hij ziet haar lopen.

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Dit woord geeft aan bij wie iemand of iets hoort:
Mijn, jouw, zijn, haar, ons, hun enz.

voorbeeld; Mijn jas is heel duur.

Slide 9 - Tekstslide

Maak het werkblad.
Timer afgelopen -->bespreken


timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

datum: donderdag 13 januari

Leg je spullen vast klaar:

  • Leesboek
  • Lesboek  
  • schrift      

Schrijf opdracht 1 en 2 hieronder in je schrift en ga daarna lekker lezen.

1. Wat is een citaat? 
    Welke leestekens gebruik je bij een      citaat?

2. Bedenk een zin waarin het woord feesten gebruikt is als een ww.
Bedenk een zin waarin het woord feesten gebruikt is als een zn.




timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • bespreken startopdrachten
  • nakijken werkblad: pvnw en bvnw
  • nieuwe leerstof: aanwijzend voornaamwoord                                                                       vragend voornaamwoord
  • werkblad: avnw en vvnw
  • opdracht: herhalen hoofdletters en leestekens
  • theorie: herhalen hoofdletters en leestekens

Slide 12 - Tekstslide

Doel:  je leert het aanwijzend voornaamwoord 
            en het vragend voornaamwoord
Wat zijn de avnw in deze zinnen denk je?
  • Waarom is dit examen zo moeilijk?
  • Deze tuinen horen bij hun kasteel.

Wat zijn de vvnw in deze zinnen denk je?
  • Welke prijs heeft hij gekregen?
  • Wat voor spannende boeken lees je meestal?

Slide 13 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoord

Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand:
die, deze, dat, dit, dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde, zo’n en zulk.

Voorbeeld;
Dat spul ligt er al een week.


Slide 14 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord

Een vraag begint vaak met een vragend voornaamwoord:
Wie, wat, welke, wat voor, wat voor een.
(Wanneer, hoe en waarom zijn vragende bijwoorden en geen vragende voornaamwoorden)

Voorbeeld; Wat voor een dag is het vandaag?


Slide 15 - Tekstslide

Maak het werkblad.



timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Plaats hoofdletter en leestekens.
als ik moe ben ga ik naar bed.
jasmijn jade en cathelijn mogen mee op wereldreis door zuid-amerika
het kerstdiner viel in het water toen de kalkoen op de grond viel
fiona weet jij het antwoord vroeg de meester
als je niet leert haal je een onvoldoende
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Plaats hoofdletter en leestekens.
Als ik moe ben, ga ik naar bed.  ( tussen 2 pv)
Jasmijn, Jade en Cathelijn mogen mee op wereldreis door Zuid-Amerika. (opsomming behalve voorn het woordje en)
Het kerstdiner viel in het water, toen de kalkoen op de grond viel. (voegwoord)
'Fiona, weet jij het antwoord?', vroeg de meester. (na een naam aan het begin van de zin)(
Als je niet leert, haal je een onvoldoende. ( tussen 2 pv)

Slide 18 - Tekstslide

Theorie: Komma
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. 

Je zet een komma:

• tussen twee persoonsvormen
• tussen de delen van een opsomming ( behalve voor het woord en)
• na een naam of een uitroep aan het begin van een zin;
• voor voegwoorden, zoals ,maar, want…
              






Slide 19 - Tekstslide

datum: donderdag 13 januari

Leg je spullen vast klaar:

  • Leesboek
  • Lesboek  
  • schrift      

Schrijf opdracht 1 en 2 hieronder in je schrift en ga daarna lekker lezen.

1.  De grote plant valt van de kast.
Benoem de woorden. Kies uit: ww, lw, zn, bn of vz.

2. Bedenk een zin waarin het woord rollen gebruikt is als een ww.
Bedenk een zin waarin het woord rollen gebruikt is als een zn.




timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Doel: Je leert het telwoord
  • bespreken startopdracht
  • nakijken werkblad: avnw en vvnw
  • nieuwe leerstof: telwoord
  • herhalen leerstof : aanhalingstekens en dubbele punt
  • werkblad tw afmaken

Slide 21 - Tekstslide

Neem de zinnen over en zet hoofdletters en leestekens waar dit moet.
- ik ga op reis en neem mee mijn borstel mijn tent mijn luchtbed en mijn slaapzak
- boris zegt ik ga mijn huiswerk doen
- de docent zei over twee minuten moet het af zijn
- wouter roept vader boos
- in de dierentuin kun je zien tijgers olifanten en apen
- ' s morgens is het meestal rustig

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Neem de zinnen over en zet hoofdletters en leestekens waar dit moet.
Ik ga op reis en neem mee:mijn tent, mijn luchtbed en mijn slaapzak.
Boris zegt: 'Ik ga mijn huiswerk doen.'
De docent zei: 'Over twee minuten moet het af zijn.'
'Wouter!', roept vader boos.
In de dierentuin kun je zien: tijgers, olifanten, leeuwen en apen.
's Morgens is het meestal rustig.

Slide 23 - Tekstslide

Theorie: dubbele punt en aanhalingstekens

Citaat:  •bij een citaat worden letterlijk iemands woorden weergegeven
                • je zet het citaat tussen aanhalingstekens
Dubbele punt:  • een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt
                                • met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen
Uitzondering:
• Als het citaat voorop staat, gebruik je geen dubbele punt.
             ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper
• Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, gebruik je geen aanhalingstekens.
             Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.





Slide 24 - Tekstslide

Telwoord

Een telwoord geeft een hoeveelheid aan (bijvoorbeeld achttien) of de plaats van iets of iemand in de rij (bijvoorbeeld derde).

Voorbeeld;
De twee jongens lopen in de regen.



Slide 25 - Tekstslide

Maak het werkblad.
Timer afgelopen -->bespreken


timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide