M3 Kapitel 3 herhaling

M3 Kapitel 3 herhaling
Kapitel 3: Wiederholung
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

M3 Kapitel 3 herhaling
Kapitel 3: Wiederholung

Slide 1 - Tekstslide

Welke vragen heb jij nog over de leerstof?

Slide 2 - Open vraag

Oefentoets
Was? Mache den Übungstest
Wie? Individuell
Zeit? Siehe Uhr
Ergebnis? Je weet wat je moet leren voor de repetitie. Je weet wat je kunt verwachten in de repetitie.
Fertig? Ga dan leren voor de repetitie: overschrijven, Quizlet, WRTS, online woordentrainer, versterk jezelf/test jezelf
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Ik heb de oefentoets goed gemaakt. Ik heb het gevoel dat ik goed voorbereid ben voor de echte toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Welke vraag/vragen heb jij na het maken van de oefentoets?

Slide 5 - Open vraag

An die Arbeit!
Was? Lernen für den Test oder Lessonup
Wie? Individuell
Zeit? Der Rest der Stunde
Ergebnis? Je weet wat je moet leren voor de repetitie. Je weet wat je kunt verwachten in de repetitie.
Fertig? Ga dan leren voor de repetitie: overschrijven, Quizlet, WRTS, online woordentrainer, versterk jezelf/test jezelf

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!
Er blijven twee vormen over!
ich              du            er sie es         wir                ihr            sie Sie
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögst
möge
mögen
mögt
mag

Slide 8 - Sleepvraag

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 9 - Sleepvraag

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 10 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 11 - Quizvraag

Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 12 - Quizvraag

Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 13 - Quizvraag

Naamvallen
Duits
Nederlands
1e naamval
onderwerp
4e naamval
lijdend voorwerp
Naamvallen bepaal je op 2 manieren:

1. Voorzetsels
2. Ontleden

Slide 14 - Tekstslide

Zinsontleding (vragen stellen)

Slide 15 - Tekstslide

Zinsontleding (HIJ/HEM regel)

Slide 16 - Tekstslide

Der - Gruppe

Slide 17 - Tekstslide

ein-Gruppe

Slide 18 - Tekstslide

sleep de voorzetsels naar de juiste naamval.
3e  naamval
4e naamval
aus

bei
mit
nach
seit
von
zu
außer
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 19 - Sleepvraag

Der-Gruppe
Ein- Gruppe
mein
ein
dein
kein
sein
ihr
unser
euer
Ihr
der
die
das
dies-
jen-
jed-
all-
manch-
solch-
welch-

Slide 20 - Sleepvraag

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
der
das
die
dativ (3e)
akkusativ (4e)
die
Naamvallen : der-Gruppe
dem
dem
der
die
den +n
das
die
den

Slide 21 - Sleepvraag

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
ein
ein
keine
dativ (3e)
akkusativ (4e)
eine
Naamvallen : ein-Gruppe
einem
einem
einer
eine
keinen +n
ein
keine
einen

Slide 22 - Sleepvraag

Sleep de Nederlandse betekenis naar de 
Duitse bezittelijke voornaamwoorden.
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
Ihr
zijn
onze/ons
jullie
mijn
uw
jouw
haar/hun

Slide 23 - Sleepvraag