Eerste 12 weken => vorming organen (embryonale fase).
Na 12 weken => foetus.
Slide 3 - Tekstslide
11.3 In de baarmoeder
De vruchtvliezen met vruchtwater beschermden de foetus tegen stoten.
De uitwisseling van stoffen gaat via de placenta.
Navelstrengader => vervoert voedingsstoffen en zuurstof naar het kind.
Navelstrengslagaders (2x) => vervoeren afvalstoffen naar de moeder.
Slide 4 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding en zet de juiste nummers bij de genoemde onderdelen.
Vruchtvliezen
Baarmoederwand
Vruchtwater
Navelstrengaders
1
2
3
4
5
6
7
8
Slide 5 - Sleepvraag
Enkele processen in het lichaam van een pasgeboren baby zijn: 1. Zuurstof wordt via het bloed naar de organen vervoerd. 2. In de spieren vindt verbranding plaats. 3. Koolstofdioxide wordt via de longen uitgeademd.
Welk van deze processen vond of welke processen vonden ook al plaats in het lichaam van het kind voor de geboorte?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
1,2 en 3
Slide 6 - Quizvraag
11.3 De bevalling
Door (indalings)-weeën komt de baby goed te liggen.
Ontsluiting: de baarmoedermond gaat open.
Uitdrijving: door persweeën komt de baby naar buiten.
Nageboorte: de placenta met vruchtvliezen en resten van de navelstreng komen naar buiten.
Slide 7 - Tekstslide
Vul in: Tijdens welke fase vinden persweeën plaats? Tijdens de .............................................. vinden persweeën plaats.
Slide 8 - Open vraag
11.4 Je lijkt op...
Slide 9 - Tekstslide
Leerdoelen
Waar jouw bouwbeschrijving zit;
Hoe de eigenschappen op de chromosoom liggen/zitten;
Waardoor je op je ouders lijkt;
Of alle eigenschappen erfelijk zijn.
Slide 10 - Tekstslide
Waar zit jouw bouwbeschrijving?
Chromosomen: draden in de kern van elke cel.
Chromosomen bestaan uit DNA.
Je hebt 23 chromosomenparen, 23 van je vader en 23 van je moeder. Er zitten dus 46 chromosomen in elke cel.
Alle chromosomen samen noem je het genoom.
Slide 11 - Tekstslide
Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een chromosoom?
Slide 13 - Open vraag
Waar zit jouw bouwbeschrijving?
Chromosomenparen: 23 dubbelen = 46 chromosomen in elke cel!!
Slide 14 - Tekstslide
Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens?
A
47
B
23
C
46
D
45
Slide 15 - Quizvraag
DNA
DNA: stof waaruit je chromosoom bestaat
DNA bevat alle informatie om jou te maken
De informatie op het DNA is verdeeld in stukjes: de genen. Bijv voor haarkleur, oogkleur, etc.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Waardoor lijk je op je ouders?
In voortplantingscellen zitten 23 chromosomen.
Wanneer de kern van de eicel en de kern van de zaadcel (de bevruchting) samensmelten, heb je 2 x 23 = 46 chromosomen.
Je krijgt dus de helft van de chromosomen van je vader en de helft van je moeder. Omdat de eigenschappen in deze chromosomen zitten lijk je dus op je ouders.
Slide 18 - Tekstslide
Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel
Slide 19 - Sleepvraag
Waarom hebben voortplantingscellen maar 23 chromosomen?
Slide 20 - Open vraag
Ben je een jongen of een meisje?
Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.
22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde.
Het 23e paar kan twee vormen hebben: een X-vorm en een Y-vorm.
XX = het een vrouw.
XY = het een man.
De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.
Slide 21 - Tekstslide
Jongen of Meisje
Slide 22 - Tekstslide
De zaadcel bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?
Het stukje DNA dat informatie geeft voor een eigenschap => gen.
De invulling voor een gen oogkleur, kan variëren (blauw, groen, bruin).
Zo'n variant heet een allel.
Slide 24 - Tekstslide
Er bestaat een gen haarkleur. Noem minstens 3 bijbehorende allelen.
Slide 25 - Open vraag
Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?
Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald. Dit zijn erfelijke eigenschappen.
Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg.
Niet erfelijke eigenschappen worden bepaald door invloeden vanuit je omgeving.
Slide 26 - Tekstslide
Genotype vs Fenotype
Genotype => de informatie op je genen.
Fenotype => dat wat je ziet van een eigenschap, blauwe ogen of blond haar.
Slide 27 - Tekstslide
Huidskleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 28 - Quizvraag
Paars haar hebben.
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 29 - Quizvraag
Een litteken
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 30 - Quizvraag
Aangeboren aandoeningen
Aangeboren aandoeningen kunnen door verschillende oorzaken ontstaan:
Door schadelijke stoffen en/of ziekteverwekkers;
Door een "Fout" in chromosomen of genen, Te veel chromosomen: syndroom van Down (vader of moeder geeft 2x chromosoom 21. Hierdoor zijn er daarvan uiteindelijk 3 ipv 2)
Door een fout in de structuur van een chromosom (kleurenblindheid)