oefenen voor toetsweek 3 Unité 5

Bonjour tout le monde!
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer au test!

       -- > het werkwoord CONNAÎTRE
-- > trappen van vergelijking
Toetsstof Unité 5 Apprendre 1,2,3,4,5, 6, 8
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde!
Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Nous allons nous préparer au test!

       -- > het werkwoord CONNAÎTRE
-- > trappen van vergelijking
Toetsstof Unité 5 Apprendre 1,2,3,4,5, 6, 8

Slide 1 - Tekstslide

Het onregelmatige werkwoord 'connaitre'
Doel: je weet hoe het werkwoord connaitre (=kennen) vervoegd wordt in drie verschillende tijden. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent connaître ?
A
zien
B
weten
C
kennen
D
kunnen

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Ik ken
A
Je connais
B
Je connait
C
Je connaisse
D
je conais

Slide 5 - Quizvraag

wij kennen
A
on connais
B
on connaissons
C
nous connait
D
nous connaissons

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Hij kende
A
Il connaissais
B
Il connaissait
C
Il connaissent
D
il connaissont

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wij hebben gekend
A
Nous avons conné
B
Nous avons connu
C
Nous avons connus
D
nous avez connu

Slide 10 - Quizvraag

Kennen jullie Louise?
A
Vous connaissiez Louise?
B
Vous connaissons Louise?
C
Vous connaissez Louise?
D
Nous connaissez Louise?

Slide 11 - Quizvraag

schrijf nu zelf:
Hij kent

Slide 12 - Open vraag

schrijf nu zelf:
hij heeft gekend

Slide 13 - Open vraag

de trappen van vergelijking
In het Nederlands: groot - groter - grootst

Slide 14 - Tekstslide

vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : Jean est aussi riche que Paul
                                   plus….que : Jean est plus riche que Paul
                                          moins ...que : Jean est moins riche que Paul

Slide 15 - Tekstslide

vergelijkende trap : 
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken : 
aussi....que : even .... als : 
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa

moins .... que :  minder ...dan :
Ce livre est  moins captivant que  Harry Potter

plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.

Slide 16 - Tekstslide

Welk Frans woord gebruik je om aan te geven dat iets "meer" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 17 - Quizvraag

Welk Frans woord gebruik je om aan te geven dat iets "minder" is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 18 - Quizvraag

Welk Frans woord gebruik je om aan te geven dat iets "even.." is?
A
Plus
B
Moins
C
Aussi
D
Que

Slide 19 - Quizvraag

Vul de zin aan --> 'sneller dan':
Le train (m;ev) est ............ le bus. (rapide)

Slide 20 - Open vraag

Vul de zin aan --> 'minder intelligent dan':
Ma mère (v;ev) est .............................. mon père. (intelligent)

Slide 21 - Open vraag

Welk van onderstaande bijvoeglijke naamwoorden is onregelmatig in de trappen van vergelijking?
A
Vieux
B
Bon
C
Gentil
D
Nouveau

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je:
Henk is beter in Frans
Henk est ___________ en français
A
Plus bon
B
Plus meilleur
C
Plus bien
D
Meilleur

Slide 23 - Quizvraag

Wat moet je invullen op de puntjes?
Le film est ... bon ... le livre.
=
De film is even goed als het boek
A
Plus ... que
B
Moins ... que
C
Aussi ... que
D
Égal ... que

Slide 24 - Quizvraag

Overtreffende trap 
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord! 
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?

Jean est le plus grand => Jan is het grootst 
le plus beau livre => het mooiste boek 
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus morderne => het modernste appartement



Slide 25 - Tekstslide

attention! quelques cas particuliers : 

=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord : 
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord : 
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord : 
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire

Slide 26 - Tekstslide

Hoe maak je in het Frans de overtreffende trap? Dus: het grootst
A
Plus + bijvoeglijk naamwoord
B
Super + bijvoeglijk naamwoord
C
Le/La/Les plus + bijvoeglijk naamwoord
D
Moins + bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Zet het bijvoelijk naamwoord in de overtreffende trap - de grootste
Paul est ................. garçon de la classe. (grand)

Slide 28 - Open vraag

Ce restaurant est ______________ de la France. (het beste)
A
le plus bon
B
le plus super
C
plus meilleur
D
le meilleur

Slide 29 - Quizvraag

Ik ben kleiner dan Marie.
A
Je suis aussi petit que Marie.
B
Je suis moins petit que Marie.
C
Je suis plus petit que Marie.
D
Je suis petit que Marie

Slide 30 - Quizvraag

Chantal is minder groot dan Lisa.
A
Chantal est moins grand que Lisa
B
Chantal est moins grande que Lisa
C
Chantal est plus grande que Lisa
D
Chantal est aussi grande que LIsa

Slide 31 - Quizvraag

De auto is net zo nieuw als de fiets.
A
La voiture est aussi nouveau que le vélo.
B
La voiture est plus nouvelle que le vélo.
C
La voiture est moins nouvelle que le vélo.
D
La voiture est aussi nouvelle que le vélo.

Slide 32 - Quizvraag

Xavier danst beter dan ik.
A
Xavier danse meilleur que moi
B
Xavier danse mieux que moi
C
Xavier danse le mieux
D
Xavier danse le mieux que moi

Slide 33 - Quizvraag

Nadège is de sympathiekste
A
Nadège est la sympathique
B
Nadège est sympathique la plus
C
Nadège est la plus sympathique
D
Nadège est le meilleur sympathique

Slide 34 - Quizvraag

Claire is het kleinst
A
Claire est la petite
B
Claire est plus petite
C
Claire est petite
D
Claire est la plus petite

Slide 35 - Quizvraag

il est le .....(beste).......rappeur
A
mieux
B
meilleure
C
meilleur
D
plus bon

Slide 36 - Quizvraag

hoe zeg je
het meisje is mooier dan de jongen
A
la fille est plus belle que le garçon
B
la fille est moins belle que le garçon
C
la fille est plus beau que le garçon

Slide 37 - Quizvraag

hoe zeg je
zij is het mooiste meisje
A
elle est la plus belle fille
B
elle est la fille la plus belle

Slide 38 - Quizvraag

Hij is de minst aardige jongen van de klas
A
il est le garçon la moins sympa de la classe
B
il est le garçon le moins sympa de la classe
C
il est le moins sympa garçon de la classe

Slide 39 - Quizvraag