T2 Past simple, genitive, comparisons

       Welcome to English
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

       Welcome to English

Slide 1 - Tekstslide

  =  VERLEDEN TIJD

Slide 2 - Tekstslide

Maak een korte Nederlandse zin in de verleden tijd.

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

I (walk) to school yesterday.
He (cook) the meal last week.
He (peel) the apple this morning.
They (open) their house last year.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

She (cry) all day yesterday.
They (play) football last week.
We (lunch) in a restaurant yesterday.
We (live) abroad last year.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Past  Simple  
onregelmatige werkwoorden
Er zijn ook onregelmatige werkwoorden net als in het Nederlands (ik loop, ik liep; ik steel, ik stal; etc.).
In het Engels krijgen die géén –ed, ze hebben een andere verleden tijd!

Deze moet je kennen en van buiten leren.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke is de goede zin als je deze zin vragend (?) maakt?
I liked this lesson.
A
Liked I this lesson?
B
Do I like this lesson?
C
Did I like this lesson?
D
Did I liked this lesson?

Slide 11 - Quizvraag

Welke is de goede zin als je deze zin vragend (?) maakt?
He loved his wife.
A
Did he love his wife?
B
Did he loves his wife?
C
Does he loves his wife?
D
Does he love his wife?

Slide 12 - Quizvraag

Welke is de goede zin als je deze zin vragend (?) maakt?
They used rocks for the castle.
A
Do they used rocks for the castle?
B
Used they rocks for the castle?
C
Did they used rocks for the castle?
D
Did they use rocks for the castle?

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Welke is de goede zin als je deze zin ontkennend (-) maakt?
I liked this lesson.
A
I don't liked this lesson.
B
I didn't liked this lesson.
C
I didn't like this lesson.
D
I don't like this lesson.

Slide 15 - Quizvraag

Welke is de goede zin als je deze zin ontkennend (-) maakt?
He loved his wife.
A
He doesn't love his wife.
B
He didn't loves his wife.
C
He lovedn't his wife.
D
He didn't love his wife.

Slide 16 - Quizvraag

Welke is de goede zin als je deze zin ontkennend (-) maakt?
They used rocks for the castle.
A
They usedn't rocks for the castle.
B
They didn't use rocks for the castle.
C
They didn't used rocks for the castle.
D
They don't use rocks for the castle.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

To be

Slide 19 - Tekstslide

Sleep naar de goede plaats
My brother ........... reading a book yesterday.
My father and I ......... very sick after dinner last week.
was
were

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Tekstslide

Maak ontkennend (-) in past simple (verleden tijd):
I (to be) in the market yesterday.
A
I am not in the market yesterday.
B
I was in the market yesterday.
C
I didn't was in the market yesterday.
D
I wasn't in the market yesterday.

Slide 22 - Quizvraag

Maak ontkennend (-) in past simple (verleden tijd):
They (to be) in time this morning.
A
They wasn't in time this morning.
B
They didn't were in time this morning.
C
They weren't in time this morning.
D
They aren't in time this morning.

Slide 23 - Quizvraag

Maak vragend (?) in past simple (verleden tijd):
The cat (to be) in its basket.
A
Is the cat in its basket?
B
The cat was in its basket?
C
Was the cat in its basket?
D
Were the cat in its basket?

Slide 24 - Quizvraag

Maak vragend (?) in past simple (verleden tijd):
The boys (to be) playing football.
A
Was the boys playing football?
B
Were the boys playing football?
C
Did the boys were playing football?
D
Played the boys football?

Slide 25 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd (past simple), gebruik de goede vorm van to be:
(-) My parents (to be) at the right spot.
(?) The girl (to be) late at school yesterday.
(-) I (to be) lonesome last week.
(?) We (to be) lost last holiday.

Slide 26 - Open vraag

Als je wilt aangeven dat iemand iets bezit, of dat iets bij iemand hoort, gebruik je ’s of ‘
  1. ’s zet je achter een persoon of dier in het enkelvoud, en achter namen:
                  - Charles’s house   Het huis van Charles (Charles = naam)
            - the dog’s bone     Het bot van de hond (hond = enkelvoud)
  2.   zet je achter een meervoudsvorm die eindigt op een -s (twee of meer mensen of dieren):
               - my brothers’ room   De kamer van mijn broers (broers = meervoud)
               - my parents’ careers  De carrières van mijn ouders (ouders = meervoud)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld: The shoe of Tom: Tom's shoe.
The appartment of Sheila:
The car of my parents:
The toy of the cat:
The football of the boys:

Slide 29 - Open vraag

Voorbeeld: The shoe of Tom: Tom's shoe.
The birthday of my friend.
The house of Charles.
The room of my brothers.
The bone of the dog.

Slide 30 - Open vraag

Voorbeeld: The shoe of Tom: Tom's shoe.
The boyfriend of my sister.
The presents of Derek.
The zoo of the animals.
The hair of the brooms.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide