Eindexamen NE 6v: soorten vragen

Examentraining
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
-Bespreken wij kort enkele aandachtspunten eindexamen
-Lezen wij actief tekst 1 (tijdvak 2022 III)
-Beantwoorden wij vragen bij tekst 1. 
-Bespreken wij hoe je tot deze antwoorden gekomen bent. 
Bekijken wij een korte video. 
Volgende les: Laatste keer oefenen met teksten + Bespreken PTA.

Slide 2 - Tekstslide

Welke bronnen worden gebruikt?

Slide 3 - Tekstslide

Welke onderwerpen in CE's 2016-2021?
- maatschappelijke onderwerpen
- met vaak ook nadruk op maatschappelijk belang: ethiek (moraal, wat vinden we goed of fout) of filosofie.
Voorbeelden: 1. De verhouding werk / vrije tijd; 2. discriminatie en seksisme; 3. Nut en winst versus maatschappelijke waarde; 4. Sensatiezucht en scoringsdrift in politiek en media; 5. Digitalisering en beeldschermverslaving.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Waarom is het examen Nederlands moeilijk?
Extra druk op het werkgeheugen, want je moet per vraag...:
  1. nadenken over de inhoud.
  2. de inhoud goed formuleren.
  3. formuleren in een beperkt aantal woorden of in één of meer volledige zinnen. 
  4. foutloos formuleren: taalgebruik en spelling tellen mee.

Slide 7 - Tekstslide

Wat heb je dus nodig?
- Gemarkeerde tekstgedeeltes
- Taalsteun:  kennis van signaalwoorden, structurende zinnen, kennis hoe je een antwoord formuleert.
- Feedback: oefen met elkaar een examentekst. Controleer niet alleen of je een antwoord goed is, maar vooral de REDENERING richting je eigen antwoord.
- Revisie: herformuleer je antwoord. (uit: LTM, 109-2, 2022)

Slide 8 - Tekstslide

Soorten vragen
Tekstafhankelijke en tekstonafhankelijke vragen
Tekstonafhankelijk: vragen die in elke tekst kunnen voorkomen: Voorbeeld: kopjesvragen, vragen over functiewoorden, vragen over tekststructuren, vragen over de functie van inleiding of slot.
Tekstafhankelijk: vragen die specifiek over de inhoud van de tekst gaan.

Slide 9 - Tekstslide

Puntentelling
De puntentelling kan je helpen. Als een vraag 2 punten oplevert, dan zal je antwoord waarschijnlijk twee delen moeten hebben:

Slide 10 - Tekstslide

Herformuleer de vraag in je antwoord
Begin je antwoord van een open vraag met de vraag. Dit stuurt je in het geven van het goede antwoord. Voorbeeld:
Vraag: Welke drie aspecten van de voedselindustrie veroorzaken volgens tekst 3 wantrouwen onder de Nederlandse bevolking?
Antwoord: De drie aspecten die wantrouwen veroorzaken zijn...
Als aan een antwoord een woordlimiet is gekoppeld, dan tellen deze woorden nog niet mee.

Slide 11 - Tekstslide

Formuleer precies
Wees heel precies in je woordkeuze. Is je antwoord niet te vaag of juist te gedetailleerd?
Voorbeeld 1: in een samenvattingsvraag mogen geen voorbeelden zitten.

Slide 12 - Tekstslide

Formuleer precies
Voorbeeld 2: als een vergelijking wordt gemaakt tussen melkveehouders en chipfabrikanten (2019-II), dan kan ‘boeren-chipfabrikanten’ nog wel, maar ‘voedselsector-chipfabrikanten’ niet. Voedselsector is namelijk de hele sector, inclusief supermarkten, voedseltransport, enzovoorts.

Slide 13 - Tekstslide

Een paar lastige vragen...
Verwijswoorden: zorg dat je antwoord concreet is en op één manier uit te leggen is. Gebruik GEEN vage verwijswoorden naar iets uit de vraag of uit de tekst (dat, het, daar, ze, enz.) 
Vergelijkingsvraag/verschilvraag: geef wat er vergeleken wordt én wat beide onderdelen van de vergelijking zijn. Dus NIET: de vergelijking gaat over Nederlandse fruitsoorten: volgens de auteur heeft een appel vaak een rode schil en een peer niet.  

Slide 14 - Tekstslide

Een paar lastige vragen...
Overeenkomstvraag: formuleer waarin de onderdelen overeenkomen. Het antwoord zal vaak moeten beginnen met: 'Bij beide partijen...', 'In beide gevallen...', enz.

Slide 15 - Tekstslide

Citeren
Bij citeren moet je letterlijk iets uit de tekst overnemen
- Inclusief hoofdletters en interpunctie, zoals in de tekst staat.
- Voorzien van citaattekens ervoor en erachter (enkele of dubbele aanhalingstekens)
- Wees secuur, want een meervoud opschrijven terwijl een enkelvoud in de tekst staat, is fout. Een afbreekstreepje aan het eind van een zin zien als een koppelteken bij een samenstelling en dus ook zo opschrijven, is ook fout.

Slide 16 - Tekstslide

Citeren
- Kijk goed wat je moet citeren: een zin, een zinsdeel, een woordgroep, een woord. Is het te veel, al staat het goede antwoord er wel in? Dan is het fout.
- Staat er bij dat je niet mag citeren / staat er niks, schrijf dan in eigen woorden het antwoord op. Natuurlijk is het verstandig om belangrijke woorden, die in de tekst staan, ook in je antwoord te gebruiken, zolang je maar niet letterlijk een zin overneemt. 

Slide 17 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen kun je verwachten?

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 19 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 20 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 21 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
Wat voor soort vragen
kun je verwachten?

Slide 22 - Tekstslide

Argumentatieve vaardigheden
- Je kan dus een grote diversiteit aan vragen over argumentatieve vaardigheden verwachten.
- De vragen over drogredenen of argumentatieschema's (argumentatie op basis van vergelijking, enz.) zijn bijna altijd meerkeuzevragen.
- Er zijn geen vragen over het tekenen van argumentatiestructuren (hokjesschema's)...
- ...maar wel over de naam van zulke structuren (bv. enkelvoudige argumentatie).

Slide 23 - Tekstslide

Eindexamen vragen maken
2022 Tijdvak III - Tekst 1

Slide 24 - Tekstslide

Tekst 1
Lees de tekst actief. 
Onderstreep kernzinnen.

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

“‘Natuurlijk, gewoon thuisblijven is het beste voor de planeet.’” (regels 4-6)
1p 1 De geciteerde zin kan worden opgevat als een verontschuldiging. Op welke
manier kan dit begin van deze reclame-uiting nog meer opgevat worden?
A
als een nuancering bij een reclame voor vliegreizen
B
als een relativering van het vervuilen door vliegreizen
C
als een tegenwerping tegen de milieuoverlast van vliegreizen
D
als een toegeving van de schadelijke effecten van vliegreizen

Slide 26 - Quizvraag

Welke omschrijving geeft het best aan wat er opgesomd wordt in alinea 8?
A
constateringen van Adam Galinsky
B
groepen mensen die profiteren van reizen
C
socio-economische omstandigheden
D
voorbeelden van hoe reizen het onderlinge vertrouwen versterkt

Slide 27 - Quizvraag

“(…) net nu ook ‘het volk’ massaal het vliegtuig pakt (…)” (regels 154-155).
In alinea 2 tot en met 4 wordt gesuggereerd dat vliegen populair zou gaan
worden bij anderen dan de elite.
Citeer uit alinea 2 tot en met 4 de twee opeenvolgende zinnen die samen
voor deze suggestie zorgen.

Slide 28 - Open vraag

In alinea 12 en 13 wordt vliegen vergeleken met plastic spullen.
2p 5 Welke twee overeenkomsten tussen vliegen en plastic spullen worden
genoemd?

Slide 29 - Open vraag

In alinea 13 tot en met 16 wordt de houding van de elite ten opzichte van
plastic besproken.
Welke twee punten van kritiek op de houding van de elite blijken uit alinea 13
tot en met 16?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 30 - Open vraag

Een kritisch lezer kan opmerken dat in alinea 18 twee keer een vals dilemma
aanwijsbaar is.
Geef beide valse dilemma’s inhoudelijk weer.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 31 - Open vraag

“Het derde argument tegen vliegschaamte is (…)” (regels 237-238)
Welke drie hoofdargumenten tegen vliegschaamte geeft tekst 1?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord
niet meer dan 40 woorden.

Slide 32 - Open vraag

Een kritisch lezer zou kunnen stellen dat tekst 1 enkele beweringen bevat die
bewust prikkelend zijn geformuleerd.
1Welk citaat is op die manier geformuleerd?
A
Kinderen die reizen, leren andere socio-economische omstandigheden kennen en ondervinden dat hun kijk op de wereld niet de enige is. (regels 104-108)
B
In Azië, het Midden-Oosten en Zuid-Amerika is hetzelfde zichtbaar: de wereld wordt langzaam maar zeker minder racistisch, minder misogyn en minder homofoob. (regels 128-133)
C
Er zit bovendien een naar, elitair luchtje aan het fenomeen vliegschaamte. (regels 150-152)
D
Met goede afvalverwerking brengen katoenen boodschappentassen meer schade toe aan het milieu dan plastic tasjes, zo bleek vorig jaar uit onderzoek van het Deense RIVM. (regels 219-224)

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video