Modals

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 2 - Tekstslide

Which modal verbs do you already know?

Slide 3 - Woordweb

Modal verbs

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden:
Have to                  My mom said we have to be home by midnight.
Need to                  You need to drink water!
Be allowed to      We are not allowed to talk this train compartment.
Can                           He can speak French.
Could                      Could you tell me what time it is? 
                                   (verleden tijd & beleefde vorm van ‘Can’)
May                           May I ask you what happened.
Might                       There might be snow tomorrow.
Should                     You should give him more time
Must                          They must be tired after all that training
Ought to                 You ought to be thankful for everything I've done for you.




Have to                My mom said we have to be home by midnight.
Need to               You need to drink water!
Be allowed to    We are not allowed to talk in this train compartment.
Can                       He can speak French.
Could                   Could you tell me what time it is?
                                   (verleden tijd & beleefde vorm van ‘Can’)
May                       May I ask you what happened.
Might                    There might be snow tomorrow.
Should                  You should give him more time
Must                      They must be tired after all that training
Ought to              You ought to be thankful for everything he's done                                      for you.




Slide 5 - Tekstslide

should: waarschijnlijk maar niet zeker
Óf een advies.

must: een stellige mening, een zeer dringend advies. 

need to: behoefte. 

needn’t- meestal geschreven in deze afgekorte vorm, ook in formele zakelijke brieven - betekent het is niet nodig.

be allowed to - regels vanuit buitenaf!

have to - moeten vanuit een persoon of jezelf, 'moeten' meer algemeen.

can - kan

could - zou kunnen (beleefde vorm van can), zou u kunnen helpen, etc.

may - mag

might - zou ik eventueel mogen, of 'het zou misschien kunnen'

ought to - wijst vaak op een beleefdheidsregel voor iemand, zoals 'you ought to take care of her'






Slide 6 - Tekstslide

I didn't feel very well yesterday. I ...... eat anything
A
cannot
B
couldn't
C
musn't

Slide 7 - Quizvraag

You ...look at me when I am talking to you.
A
could
B
would
C
should

Slide 8 - Quizvraag

I was using my pencil a minute ago. It ..... be here somewhere!
A
can
B
could
C
must
D
would

Slide 9 - Quizvraag

You really ..... be late again!
A
must not
B
cannot

Slide 10 - Quizvraag

Which modal verb?
You ........ smoke at this age.

A
shouldn't
B
cannot
C
must

Slide 11 - Quizvraag

Which modal verb
Judging by the clouds, it ... rain today.
A
Might
B
must
C
should
D
shall

Slide 12 - Quizvraag

Which modal verb?
I think you ... listen to him, he's very clever
A
must
B
may
C
should
D
would

Slide 13 - Quizvraag

Which modal verbs mean: You are allowed to do this:
A
must
B
can
C
have to
D
may

Slide 14 - Quizvraag

What is the correct modal verb for the negative sentence: She ___________ play the piano?
A
cannot
B
might
C
hadn't
D
would

Slide 15 - Quizvraag

Phone her now. She ..... home by now.
A
is allowed to be
B
must be
C
shall be

Slide 16 - Quizvraag

You ..... forget your sun cream. It’s going to be very sunny!
A
couldn't
B
mustn't

Slide 17 - Quizvraag

Dus; waar kan je modal verbs voor gebruiken?
Om aan te geven dat.......

Slide 18 - Woordweb

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 19 - Tekstslide

more exercises and practice:
classroom, classroom classroom!
https://elt.oup.com/student/solutions/advanced/grammar/grammar_08_022e?cc=nl&selLanguage=en

Slide 20 - Tekstslide

https://www.learn-english-today.com/lessons/lesson_contents/exercises/modals_quiz1.html

Slide 21 - Tekstslide

I understand all topics for the test:
1. not at all
2. a little bit
3. most of it
4. everything!

Slide 22 - Tekstslide