Pitfalls (Valkuilen)

Pitfalls

Valkuilen
Theme 2
Tb.p.27
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Pitfalls

Valkuilen
Theme 2
Tb.p.27

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan een aantal valkuilen in het Engels herkennen en deze ontwijken in een Engelse taal.

Slide 2 - Tekstslide

What is the correct spelling of 'morgen'?
A
tomorrow
B
tommorrow
C
tommorow

Slide 3 - Quizvraag

What is the correct spelling of 'zaak'?
A
bissness
B
busines
C
business
D
bisnes

Slide 4 - Quizvraag

What is the correct spelling of 'jij bent'?
A
your
B
you're

Slide 5 - Quizvraag

Valkuilen

Er zijn een aantal woorden die door elkaar worden gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.


In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.


Doel: valkuilen herkennen en het juiste toepassen.

Slide 6 - Tekstslide

to / too
To = naar, aan
Too = te

Examples:
This present is from me to you. 

Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 7 - Tekstslide

to / too

To = aan, naar, te
Voor een werkwoord kan de betekenis 'te' zijn.
You are wise enough to understand my explanation.


Too = te, ook
Don't screw the bolts in too tightly.

Slide 8 - Tekstslide

than / then

than = dan
Gebruik je in vergelijkingen.


then = toen
Geeft een tijd aan.



Slide 9 - Tekstslide

then / than


The sequel is even worse than the first film.


Then he scored the winning goal.

Slide 10 - Tekstslide

You have ____ let me go. I'm innocent!
A
to
B
too

Slide 11 - Quizvraag

He is taller ____ his brother.
A
than
B
then

Slide 12 - Quizvraag

Your / You're

De meest gemaakte fout door jullie!


Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)
You're = you are (samentrekking van twee woorden)

First, collect your materials.
You're late. Do get up earlier.

Slide 13 - Tekstslide

Its / It's

Its = van het (bezittelijk voornaamwoord van it)

I parked my car in its usual place.

It's = it is/has. Het is/heeft (samentrekking van twee woorden)
It's time to go to the dentist.

Slide 14 - Tekstslide

____ doing a good job.
A
your
B
you're

Slide 15 - Quizvraag

The cat wagged ____ tail
A
its
B
it's

Slide 16 - Quizvraag

their / there / they're

their = hun (bezittelijk voornaamwoord)
They buy their school uniforms online.


there = er, daar (plaats)
Do you want to go over there

Slide 17 - Tekstslide

their / there / they're

They're = they are. Zij zijn (samentrekking)
They're my best friends.


Deze drie spreek je op dezelfde manier uit, maar ze verschillen in betekenis!



Slide 18 - Tekstslide

where / were / we're
where = waar (vraagwoord)
Where do you want to go?

were = was/waren (verleden tijd van to be)
They were very nice to me.

Slide 19 - Tekstslide

where / were / we're

We're = we are. Wij zijn (samentrekking).

We're big fans of documentaries.


Allemaal een andere uitspraak. Klik op de icoontjes om de uitspraak te beluisteren.



Slide 20 - Tekstslide

Where is Mandy? Over _____.
A
their
B
there
C
they're

Slide 21 - Quizvraag

We ____ cycling to school when I lost my phone.
A
where
B
were
C
we're

Slide 22 - Quizvraag

Leerdoel behaald?
Ik herken de valkuilen in het Engels.
A
Yes
B
Almost, I need more practice.
C
Almost, I need more explanation.

Slide 23 - Quizvraag

Questions?
Heb je nog vragen, ga naar Mw.Joostema

Slide 24 - Tekstslide