Thema 3: Huis en tuin (woordenschat boek 2)

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 4

Woordenschat thema 3: 

Huis en tuin

Houten rand om een deur of raam

1. Schouw
2. Vensterbank
3. Kozijn
4. Parket

Ruimte met veel ramen die aan een huis is gebouwd

1. Serre
2. Pand
3. Nok
4. Erker

Onderdeel dat extra aan iets is toegevoegd

1. Renovatie
2. Vliering
3. Parket
4. Accessoire

Dakraam of dakvenster

1. Erker
2. Bovenlicht
3. Schuifpui
4. Vitrage

De binnenkant van een gebouw, huis of kamer en alle spullen die erin staan

1. Pand
2. Schouw
3. Interieur
4. Erker

Wat is de betekenis van 'nok'?

1. Gladde houten planken als vloerbedekking
2. Het hoogste deel van een puntdak
3. Stookplaats, schoorsteenmantel
4. Stenen vloertegels voor in huis

Wat is een ander woord voor 'vochtwerend'?

1. Dakraam
2. Gebouw
3. Waterafstotend
4. Stookplaats

Iemand die iets bouwt of maakt voor een bedrag dat van tevoren is afgesproken

1. Aannemer
2. Renovatie
3. Staal
4. Erker

Wat is de betekenis van 'vitrage'?

1. Onderdeel dat extra aan iets is toegevoegd
2. Gordijn van dunne en een beetje doorzichtige stof
3. Kleine ruimte onder de nok van een dak
4. Vernieuwing en verbetering van gebouwen

Wat zijn de 2 betekenissen van 'huishouden'?

1. Het werk dat in huis gedaan moet worden
2. Vernieuwing en verbetering van gebouwen
3. zelf bedacht
4. De mensen die samen in een huis wonen

Vernieuwing en verbetering van gebouwen

1. Renovatie
2. Lamellen
3. Staal
4. Vliering

Wat is de betekenis van 'schuifpui'?

1. Uitbouw met ramen aan een kamer
2. Plank of stenen rand aan de onderkant van een raam
3. Kleine ruimte onder de nok van een dak
4. Glazen wand die je kunt openschuiven, zodat je een grote doorgang krijgt naar de tuin

Uitbouw met ramen aan een kamer

1. Laminaat
2. Staal
3. Vliering
4. Erker

Stuk natuur zoals dat in een bepaalde omgeving is

1. Lamellen
2. Laminaat
3. Landschap
4. Parket