5.3 Snelle economische veranderingen

Paragraaf 5.3 ‘Snelle economische veranderingen’
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 5.3 ‘Snelle economische veranderingen’

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les weet je:
* hoe de economie van Indonesië eruit ziet
* wat alle sectoren zijn
* of iedereen in  Indonesië meeprofiteert van de economische groei

Slide 2 - Tekstslide

Samenstelling beroepsbevolking
 De Indonesische beroepsbevolking bestaat uit 122 miljoen mensen.

• De samenstelling van de beroepsbevolking is in dertig jaar tijd sterk veranderd:
> vroeger: meer landbouw, minder industrie

Slide 3 - Tekstslide

Gemiddeld inkomen per hoofd
-In Indonesië is dat ongeveer 2.329 doller per hoofd.
- In Nederland is dat ongeveer 48.222 doller per hoofd.
- In India is dat ongeveer 1.031 dollar per hoofd.
- In China is dat ongeveer 3.678 dollar per hoofd.


Wat valt je hier op?



Slide 4 - Tekstslide

4 sectoren in de economie
1.Primaire sector
De primaire sector is het gedeelte van de economie dat gericht is op het verbouwen en produceren van eten. 

2. Secundaire sector
De secundaire sector is het gedeelte van de economie dat gericht is op industrie. Welk type industrie er hier sprake van is, maakt eigenlijk niet uit. Dat kan variëren van het verder produceren van het voedsel uit de primaire sector, maar kan ook gaan over auto’s die in een fabriek worden gemaakt.

Slide 5 - Tekstslide

3. Tertiaire sector
De tertiaire sector is het gedeelte van de economie dat zich bezighoudt met het verlenen van diensten.
Alle bedrijven die winst willen maken.

4. Quartaire sector
De sector heeft met andere woorden geen winstoogmerk, bijvoorbeeld het onderwijs, politie.


Slide 6 - Tekstslide

Landbouw

Grootste deel primaire sector: landbouw 

• Java: veel rijstbouw
 > tropisch klimaat
 > vruchtbare bodem door 
 > veel vulkaanuitbarstingen
 > sawa’s voor irrigatie
> modernisering landbouw: meer machines, minder werk

Slide 7 - Tekstslide

Waarom hebben ze de sawa’s op berghellingen aangelegd?

Slide 8 - Open vraag

Landbouw

Sumatra en Kalimantan: veel plantages
 > monocultuur: 
 - koffiestruiken
- cacaobomen
- oliepalmen 

> export


 Arbeidsextensief: weinig werk voor mensen.
>hoge opbrengst door machines,  meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen

Slide 9 - Tekstslide

Waar wordt het meeste geld verdiend: op sawa’s of op plantages?

Slide 10 - Open vraag

Industrie

   De industrie (secundaire sector) is sterk gegroeid.
> assemblage
>  arbeidsintensief en ongeschoold werk

• Lage loonkosten: aantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven 
> kleding, schoenen, speelgoed 
> sweatshops

Slide 11 - Tekstslide

B196  Arbeidsintensief en kapitaalintensief
De productiemiddelen arbeid en kapitaal kan een bedrijf op verschillende manieren inzetten.

• Arbeidsintensief of arbeidsextensief
• Kapitaalintensief met kapitaalgoederen 
>machines, installaties, gebouwen
 Mechanisatie: vervangen spierkracht (mens of dier)  door machines.
 Automatisering: vervangen denkwerk door computers  en computerprogramma’s.




Slide 12 - Tekstslide

Hoe ziet de economie van Indonesië eruit?

Slide 13 - Open vraag

Indonesië groeit economisch snel, maar profiteert iedereen hiervan mee?

Slide 14 - Open vraag

Een bedrijf met veel machines is:
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 15 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Als iets kapitaalintensief is, is het arbeidsextensief.
B
Als iets kapitaalextensief is, is het arbeidsextensief.
C
Als iets kapitaalintensief is, is het arbeidsintensief.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 17 - Quizvraag

Mechanisatie hoort bij..
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief
C
Arbeidsextensief
D
Kapitaalextensief

Slide 18 - Quizvraag

Een bedrijf met veel machines is:
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 19 - Quizvraag

Een akker met natte rijstbouw =
A
oerwoud
B
sawa
C
terrassen
D
irrigatie

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent assemblage?
A
Het bouwen van een product.
B
Het in elkaar zetten van een product.
C
Grondstoffen delven.
D
Producten verkopen.

Slide 21 - Quizvraag

Huiswerk
maak opdracht 1, 2, 3, 6 en 7 van paragraaf 5.3

Slide 22 - Tekstslide