Hoofdstuk 4- Enkelvoudige en samengestelde zinnen (hoofd- en bijzinnen)

Welkom
Telefoon in hotel?
Boek, leesboek, schrift, laptop dicht op tafel
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Telefoon in hotel?
Boek, leesboek, schrift, laptop dicht op tafel

Slide 1 - Tekstslide

We starten met stillezen

Slide 2 - Tekstslide

Volgende les:
 Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Hoofd- en bijzinnen
Deze les:

Slide 3 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.



Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen

Slide 4 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen

Slide 5 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen

Slide 6 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Slide 7 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Slide 8 - Tekstslide

Volgende les:
Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 
Oefenen

Slide 9 - Tekstslide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quizvraag

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 11 - Quizvraag

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 12 - Quizvraag

Weet jij al wanneer je dat proefwerk moet maken?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 13 - Quizvraag

Langs de Oude Lindenlaan in de nieuwe wijk lopen vier kleine eendjes.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 14 - Quizvraag

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)

Truc: woordje niet!
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)

Slide 15 - Tekstslide

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

Slide 16 - Tekstslide

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.

Slide 17 - Tekstslide

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.
Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen. 

Slide 18 - Tekstslide

Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin: 


Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 19 - Tekstslide

Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin: 


Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Omdat mijn tante IN SPANJE woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 20 - Tekstslide

Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin: 


Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Omdat mijn tante IN SPANJE woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen pv en ow. Dat is dus een bijzin. 
In het tweede deel kan er niks tussen pv en ow, dus is het een hoofdzin. 

Slide 21 - Tekstslide

Volgende les:
Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
Als er tussen pv en ow een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)

Slide 22 - Tekstslide

Volgende les:
Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Bijvoorbeeld: 
De kinderen hebben snoep gekocht, omdat ze dit wilden
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)

Slide 23 - Tekstslide

De kinderen hebben snoep gekocht omdat ze dit wilden.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, bijnzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 24 - Quizvraag

Volgende les:
Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Bijvoorbeeld: 
De kinderen hebben snoep gekocht, omdat ze dit wilden

Antwoord: 
Hoofdzin-bijzin
Oefenen hz en bz

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les:
Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Bijvoorbeeld: 
De kinderen hebben snoep gekocht, omdat ze dit wilden

Antwoord: 
Hoofdzin-bijzin
Oefenen hz en bz
Want: 
De kinderen (niet) hebben snoep gekocht, omdat ze DIT wilden. 


Slide 26 - Tekstslide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 27 - Quizvraag

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 28 - Quizvraag

Mevrouw Luttema en meneer Boor gaan mee als extra begeleiders, maar dat is nog niet zeker.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 29 - Quizvraag

Nevenschikkend voegwoord
Deze metselen twee hoofdzinnen aan elkaar. 
De nevenschikkende voegwoorden : 
want, of, dus, en, maar (DWOEM)

Slide 30 - Tekstslide

Onderschikkend voegwoord
Een onderschikkend voegwoord verbindt twee ongelijke zinnen:
  • een hoofdzin & een bijzin
  • Weet Max al dat je naar de sportschool gaat?

Slide 31 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
Een onderschikkend voegwoord verbindt meestal een hoofdzin met een bijzin.

Pak je je paraplu, voordat je naar buiten gaat?

Er zijn meer onderschikkende voegwoorden: als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.

Slide 32 - Tekstslide

Welk voegwoord is een nevenschikkend voegwoord?
A
aangezien
B
want
C
omdat
D
voodat

Slide 33 - Quizvraag

Het voegwoord: want

is een ...................voegwoord
A
nevenschikkend (dus 2 hoofdzinnen)
B
onderschikkend (dus hoofdzin en bijzin)

Slide 34 - Quizvraag

In elk geval gaat onze mentor mee, dus gezellig wordt het zeker!
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 35 - Quizvraag

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 36 - Quizvraag

Volgende les:
Heb je vragen over :
- Samengestelde en enkelvoudige zinnen
- Hoofd- en bijzinnen
Vragen? 

Slide 37 - Tekstslide

Maken hoofdstuk 4 grammatica zinsdelen blz 118-119
  • Opdracht 1, 2 ,3
  • of als je het makkelijk vindt, 4 en 5

Datum: 11 november
Huiswerk

Slide 38 - Tekstslide