H7 - Chemische binding

H7 - Chemische bindingen
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
ChemieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 280 min

Onderdelen in deze les

H7 - Chemische bindingen

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdgroepen

  • Moleculaire stoffen;
  • Zouten;
  • Metalen.

Slide 2 - Tekstslide

Moleculaire stoffen

  • Stoffen die ontstaan door binding tussen 2 niet-metaal atomen;
  • Moleculen zijn ongeladen en kunnen daardoor geen elektriciteit geleiden



Atomen in molecuul hetzelfde: element
Atomen in molecuul verschillend: verbinding

Slide 3 - Tekstslide

Naamgeving anorganische molecualiare stoffen


Aantal atomen (index) bepaalt naamgeving.
Index vormt numeriek voorvoegsel:
mono, di ,tri, tetra, penta, hexa, hepta, octa, nona, deca


Mono voor het eerste atoom mag weggelaten worden

Laatste atoom in molecuulformule wordt weergegeven met de latijnse naam, eindigend op -ide



H2O: Diwaterstofmono-oxide

Slide 4 - Tekstslide



Geef de systematische naam van:
- SO2
- N2O4
- SiHCl3

Slide 5 - Open vraag

Latijnse naamgeving 

Slide 6 - Tekstslide


Geef de molecuulformule van:
- Difosfortrichloride
- Zwaveltrioxide
- Siliciumdioxide

Slide 7 - Open vraag

Atoombinding 
  • Binding tussen atomen door delen van valentie elektronen;

  • Covalentie (aantal bindingen) is af te leiden uit Periodiek systeem (PS);

  • Elk vrij elektron in de buitenste schil kan een atoombinding aangaan.
      

Slide 8 - Tekstslide

Covalentie

Slide 9 - Tekstslide

Waarom worden halogenen over het algemeen -1 als ion?

Slide 10 - Open vraag

Edelgasconfiguratie
  • Maximaal 8 elektronen in de buitenste schil (4 paren)
  • Octetregel


Bindende elektronenparen
Covalente bindingen

Slide 11 - Tekstslide

Structuurformules


Structuur formule Cl2

Structuur formule O2 =

Slide 12 - Tekstslide

Voeg de atoombindingen toe op basis van de covalentie van de atomen:
1.)                                                                               2.)

Slide 13 - Tekstslide

Upload je uitwerkingen van de vorige slide.

Slide 14 - Open vraag

Elektronegativiteit (EN)
  • Neiging om bindende elektronen paren aan te trekken.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

EN-waarde berekenen
  • Binas tabel 40 A.

Slide 17 - Tekstslide


Bereken de EN-waarde van de atoombinding in CaCl2

Slide 18 - Open vraag

Wat voor soort binding is de atoombinding van calciumchloride?

Slide 19 - Open vraag

Voorbeeld 

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 21 - Tekstslide

Polair (hydrofiel) & Apolair (hydrofoob)





  • Polaire stoffen mengen met polaire stoffen;
  • Apolaire stoffen mengen met Apolaire stoffen.

Slide 22 - Tekstslide


Waarom kunnen polaire stoffen goed mengen met polaire stoffen?

Slide 23 - Open vraag

Intermoleculaire bindingen

Slide 24 - Tekstslide

Vanderwaalsbindingen

Slide 25 - Tekstslide

Kookpunten







Voor sommige stoffen is het kookpunt veel hoger dan dat men kan verklaren met vanderwaalskrachten.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Waterstofbruggen (H-brug)
Als moleculen de volgende groepen hebben kunnen ze waterstofbruggen vormen en ontvangen:
  • OH
  • NH
  • FH
Een waterstofbrug is een sterke aantrekkingskracht dan vanderwaalsbindingen ( T smeltpunt / Tkookpunt hoger).

Slide 28 - Tekstslide

Vorming H-Bruggen
Groepen die H-bruggen kunnen ontvangen:
  • C=O



Slide 29 - Tekstslide

DNA

Slide 30 - Tekstslide


Waarom is het kookpunt van water (H2O) hoger dan die ethanol (C2H5OH)?

Slide 31 - Open vraag



waarom heeft water  (H20)een hoger kookpunt dan Nagellakremover (C4H80)?

A
nagellakremover heeft meer elementen
B
Water heeft meer verbindingen
C
Water heeft maar 2 elementen en kookt daardoor langzamer
D
anders

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Ruimtelijke structuur
  • De elektronenformules geven weer hoeveel valentie elektronen een atoom heeft; 

  • Door elektronenformules van verschillende atomen te koppelen krijg je een Lewisstructuur; 

  • Op basis van de elektronen paren om het centrale atoom bepalen we het omringingsgetal (geeft de structuur weer).


Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Naamgeving zouten
  • Zouten worden weergeven met een verhoudingsformule 
    - Noem eerst het metaal-ion
    - (Cu, Pb, Fe, Cr, Sn, Hg, Mn) kennen meerdere valenties


  • Noem dan het negatieve ion met de Latijnse naam
  • Zoutnamen kennen NOOIT voorvoegsels

Slide 36 - Tekstslide

Samenvatting 

Slide 37 - Tekstslide

Zuren en Basen
                                                               Binastabel 49

Sterke zuren
Sterke
basen
Zwakke zuren
Zwakke basen

Slide 38 - Tekstslide

Zuren en basen - pH
Zuren staan een H+ af aan water, 
er ontstaat H3O+

Basen nemen een H+ op vanuit water, 
er ontstaat OH-

Slide 39 - Tekstslide

Sterke zuren
  • Geven alle protonen af aan water
  • Reactie is naar rechts aflopend
  • Bijvoorbeeld zoutzuur (HCl)

Slide 40 - Tekstslide

Zuur of base?
HCl is een sterk zuur                       Geeft veel H3O+
Cl- wat onstaat is zo zwak dat er geen OH- ontstaat in water.

HF is een zwak zuur                           Geeft weinig H3O+
NaF (zout) in water                             Geeft weinig OH           
F- (aq) + H2O (l)                   HF + OH-

Slide 41 - Tekstslide

Protolyse reactie - sterk zuur 



HCl + H2O (l)              H3O+ (aq) + Cl- (aq)
  • Zoutzuur (HCl) in water (bijv.)
  • Proton (H+) wordt volledig afgestaan

Slide 42 - Tekstslide

Proteolyse in stappen
  • Sommige zuren hebben twee waterstofatomen in elk molecuul
  • Laten niet tegelijk los, reactie gaat in twee stappen

Slide 43 - Tekstslide

Sterk zuur of zwak zuur?
HNO3
A
sterk
B
zwak

Slide 44 - Quizvraag

Welke van deze zuren is een meerwaardig zuur?
A
HNO3
B
H2SO4
C
H2O
D
NH3

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het geconjugeerde zuur van het waterstofcarbonaat-ion?
A
H2CO3
B
CO32
C
OH
D
H3O+

Slide 46 - Quizvraag

Wat is een sterk Zuur
A
Staat een deel van zijn protonen af
B
Neemt een deel van de protonen op
C
Staat al zijn protonen af
D
Neemt alle protonen op

Slide 47 - Quizvraag

Geconjugeerd zuur/base paar

Slide 48 - Tekstslide

wat is een driewaardig zuur?
A
een zuur dat 1 H ion op neemt
B
een zuur dat 3 H ionen op neemt
C
een zuur dat 2 H ionen opneemt
D
een zuur dat 3 H ionen afstaat

Slide 49 - Quizvraag