Lezen H1 §2, 3, 4 - theorie SE 1

Lezen H1 §2, 3, 4 - stof SE 1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen H1 §2, 3, 4 - stof SE 1

Slide 1 - Tekstslide

Tekstdoelen
&
Tekstindeling

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg tekstdoel
Wat wil de schrijver bereiken met zijn/haar tekst? → doel van een tekst
4 tekstdoelen:
  • informeren --> informatie geven / iets uitleggen
  • overtuigen --> proberen de lezer de mening van de tekst te laten overnemen
  • activeren --> proberen de lezer iets te laten doen
  • amuseren --> vermaken: fictie

Slide 3 - Tekstslide

Indeling van een tekst
  • inleiding
  • middenstuk 
  • slot 

Slide 4 - Tekstslide

Inleiding
In de inleiding van een tekst wordt bijna altijd het onderwerp genoemd. Daarnaast wordt bijvoorbeeld:
  • de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd;
  • een voorbeeld bij het onderwerp gegeven;
  • een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld;
  • een belangrijke vraag gesteld;
  • een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven;
  • de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
  • een deskundige over het onderwerp geïntroduceerd;
  • iets over de opbouw van de tekst verteld;
  • een korte samenvatting van de tekst gegeven.

Slide 5 - Tekstslide

Middenstuk
In het middenstuk van een tekst worden verschillende zaken behandeld die met het onderwerp te maken hebben. Dat zijn de deelonderwerpen.

Slide 6 - Tekstslide

Slot
In het slot van een tekst wordt bijvoorbeeld:
  • de hoofdgedachte van de tekst genoemd;
  • een advies gegeven;
  • een conclusie getrokken;
  • een korte samenvatting van de tekst gegeven;
  • een toekomstverwachting genoemd;
  • een vraag uit de inleiding beantwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Vragen over de indeling
  1. Uit welke drie delen bestaat een tekst?
  2. Waar vind je de belangrijkste informatie van een tekst?
  3. Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
  4. Waar vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een kernzin?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een kernzin?
De belangrijkste zin van een alinea.

Slide 10 - Tekstslide

Waar vind je de kernzin?
Er zijn drie mogelijkheden:
  1. in de eerste zin van de alinea
  2. in de tweede zin van de alinea
  3. in de laatste zin van de alinea

Slide 11 - Tekstslide

§2 Informatieve teksten

Slide 12 - Tekstslide

Een informatieve tekst...
 is een tekstsoort. Je vindt deze tekstsoort bijvoorbeeld in een schoolboek, een tijdschrift of op het internet. Ook krantenartikelen horen vaak bij informatieve teksten. Het doel van de schrijver van een informatieve tekst is dat je iets te weten komt: het tekstdoel is informatie verstrekken. Ook kijk- en luisterfragmenten kunnen het doel ‘informatie verstrekken’ hebben.

Slide 13 - Tekstslide

De belangrijkste informatie noem je hoofdzaken

Hoofdzaken lees je vaak in de inleiding en in het slot (let op: niet elke tekst heeft een duidelijk herkenbaar slot). Lees ook de eerste en laatste zin van elke alinea van het middenstuk: een van deze zinnen is meestal de kernzin. In de kernzin staat de belangrijkste informatie van een alinea. Informatie die niet zo belangrijk is, noem je bijzaken. Bijzaken zijn vaak voorbeelden, een uitleg of toelichting. Signaalwoorden waaraan je bijzaken kunt herkennen, zijn bijvoorbeeld: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.

Slide 14 - Tekstslide

De hoofdgedachte
Het onderscheiden van hoofd- en bijzaken kan je helpen bij het vinden van de hoofdgedachte. Hiervoor bepaal je eerst het onderwerp van de tekst. Dan geef je in één zin antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? De hoofdgedachte kan in de inleiding of in het slot staan. Staat de hoofdgedachte niet letterlijk ergens, dan kun je deze zelf formuleren.

Slide 15 - Tekstslide


Tekstopbouw,

Tekstverbanden 
signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Tekstopbouw

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden & signaalwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Tekstverbanden & signaalwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Vragen over kernzin, signaalwoord en tekstverband

  1. Wat is een kernzin?
  2. Waar vind je de kernzin?
  3. Wat staat er vóór of na de kernzin?
  4. Wat zijn signaalwoorden?
  5. Wat zijn tekstverbanden?


Slide 20 - Tekstslide

§3 Overtuigende & 
activerende teksten

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg overtuigende & activerende teksten

Slide 22 - Tekstslide

Feit
  • Een feit:
  • - is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is;
  • - kun je controleren. 
  • Bijvoorbeeld:
  • – Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
  • – Bij handbal mag je een speler met je schouder opzijduwen.
  • Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; 
  • Voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. 
  • Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 23 - Tekstslide

Mening
  • Een mening of standpunt: 
  • is iets wat iemand vindt. 
  • Met een mening:
  • kun je het eens of oneens zijn. 
  • Bijvoorbeeld:
  • – Handbal is een vermoeiende sport.
  • Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 24 - Tekstslide

Argument
  • Met een argument:
  • legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
  • Bijvoorbeeld:
  • Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
  • Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als:
  • omdat, want, namelijk, immers, aangezien

Slide 25 - Tekstslide

§4 Instructieve teksten

Slide 26 - Tekstslide

Instructieve teksten
  • Instructieve tekst = tekstsoort die instructie en informatie geeft.
  • Voorbeelden van instructieve teksten = recepten, gebruiksaanwijzingen, bijsluiters, veiligheidsvoorschriften
  •  Tekstdoel van instructieve teksten = instrueren (instructie geven: uitleggen welke handelingen je wanneer moet verrichten)
  • Veel voorkomende tekstverbanden bij instructieve teksten:
  • --> doel-middel (om te....., moet...)
  • --> opsomming / tijdsvolgorde (ten eerste, vervolgens, daarna, tot slot)

Slide 27 - Tekstslide