Grammaire : pronom personnel COI

Grammaire

Le pronom personnel comme objet indirect




Het persoonlijk vnw. als meewerkend voorwerp

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammaire

Le pronom personnel comme objet indirect




Het persoonlijk vnw. als meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

exemples néerlandais
- Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
  
- Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een meewerkend voorwerp? 


Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen; 

Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vervang je het meew.vw?
Geef je die telefoon aan mij?
Aan wie?

Geef je mij die telefoon?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

exemple 2
Zij geeft een snoepje aan Levi.

Wat is het meewerkend voorwerp?




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij geeft een snoepje aan levi.
aan Levi = meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp kun je hier vervangen door hem.

Zij geeft hem een snoepje.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                      

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui                               ! 1 vorm 3e pers enkelvoud

(aan) haar                 lui                               

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                             ! 1 vorm 3e pers meervoud                                                                                    zonder s                     

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend vw in het Frans
begint met
à   (au   aux) pour  
Aan wie? Voor wie?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef je die telefoon aan mij?
Tu donnes ce portable à moi?
Aan wie?

Tu me donnes ce portable?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij geeft een snoepje aan levi.
Julien achète de la peinture pour Amir.
Voor wie?

Julien lui achète de la peinture 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.


2.  Heel werkwoord/ infinitief in de zin?       
Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. =   Ik ga hem geld geven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pronoms COI

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.

Il pose une question à moi.
(Hij stelt mij een vraag)
A
Il pose moi une question.
B
Il me pose une question.
C
Il pose me une question.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grand-père donne un cadeau à nous.
(Opa geeft ons een cadeau.)
A
Grand-père nous donne un cadeau.
B
Grand-père donne nous un cadeau.
C
Grand-père à nous donne un cadeau.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elle dit bonjour à vous.
(Ze zegt u goedendag.)
A
Elle dit vous bonjour.
B
Elle dit bonjour vous.
C
Elle vous dit bonjour.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je raconte une histoire à Ilsa et Sanne.
(Ik vertel hun een verhaal.)
A
Je raconte leur une histoire.
B
Je leur raconte une histoire.
C
Je lui raconte une histoire.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

COI
  • vervangt altijd een persoon of een dier, maar geen ding
  • zindsdeel begint altijd meestal met  à, au, aux / pour
  • dat deel van de zin kan je vervangen door persoonlijk vnw
  • me -> mij
  • te -> jou
  • lui -> hem of haar
  • nous  -> ons
  • vous  -> u of jullie
  • leur  -> hun 

Slide 18 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Wat mag je vervangen in de zinnen?​
En door welk woord?​

  • Je donne l’argent à Marilène.​

  • Ils vont téléphoner à leurs parents.​
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.​
  • Les élèves répondent aux profs.​
  • Il va parler à son meilleur ami.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat mag je vervangen in de zinnen?​
En door welk woord?​

  • Je donne l’argent à Marilène = lui

  • Ils vont téléphoner à leurs parents = leur
  • Nous avons donné un cadeau à mon père. = lui
  • Les élèves répondent aux profs = leur
  • Il va parler à son meilleur ami = lui

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies