§10 Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Startvraag
Welke zin is correct vervoegd volgens de Nederlandse regels voor Engelse werkwoorden?
A
Sinds vorige week carpolet Frits met zijn collega Myrthe.
B
Voor we gingen balletten, hebben we eerst een kwartier gestretchd.
C
Onze nieuwe buurvrouw jogt elke morgen van 7 tot 8 uur.
D
Nadat mijn zus een jaar Frans gestudeerd had, switchtte ze naar Engels.

Slide 2 - Quizvraag

Antwoord A, B of D: instructie
Antwoord C: maak opdracht 3 + 5 op blz. 261
Had je antwoord C, maar heb je gegokt? Dan is het verstandig om mee te doen met de instructie.

Slide 3 - Tekstslide

Engelse werkwoorden 

Slide 4 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Filmpje NN

Slide 6 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
infinitief
stam
tt
vt
vd
werken
werk

ik werk
jij werkt
ik werkte
jij werkte
ik heb gewerkt
mailen
mail
ik mail
jij mailt
ik mailde
jij mailde
ik heb gemaild
daten
date
ik date
jij datet
ik datete
jij datete
ik heb gedatet

Slide 7 - Tekstslide

spelling engelse werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 9 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 10 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 11 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 12 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 15 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 16 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 17 - Quizvraag

Engelse werkwoorden juist gespeld
Engelse werkwoorden onjuist gespeld
geüpload
hij fixte
hij stresste
wij dateten
Lia downloadde
zij switchtten
ik smashde
opa grillde

Slide 18 - Sleepvraag

Aan de slag
  • Groep instructie: maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 260 + 261 (opdracht 2 maken we samen)
  • Groep zelfstandig: maak opdracht 3 + 5 op blz. 261

Slide 19 - Tekstslide