weer & klimaat paragraaf 3.2

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De tropisch zone ligt van 30 tot 60 graden NB en ZB
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

De tropische zone, lage breedte en de evenaar hebben alle 3 met elkaar te maken.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welk klimaat?
Een klimaat met strenge winters en warme zomers
A
poolklimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
landklimaat
D
woestijnklimaat

Slide 9 - Quizvraag

Welk klimaat?
Een klimaat zoals in Nederland, met zachte winters en koele zomers
A
poolklimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
landklimaat
D
woestijnklimaat

Slide 10 - Quizvraag

Welk klimaat?
Een klimaat in gebieden waar het meestal warm en droog is (minder dan 200 mm per jaar)
A
poolklimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
landklimaat
D
woestijnklimaat

Slide 11 - Quizvraag

Welk klimaat?
Een klimaat in gebieden waar de temperatuur niet hoger wordt dan 10 graden Celsius. Komt voor op de polen en op grote hoogte
A
poolklimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
landklimaat
D
woestijnklimaat

Slide 12 - Quizvraag

Welk klimaat?
Een klimaat in geibeden waar het altijd warmer is dan 18 graden Celsius en het in alle seizoenen regent.
A
tropisch klimaat
B
gematigd zeeklimaat
C
landklimaat
D
woestijnklimaat

Slide 13 - Quizvraag

Welk klimaat vind je niet op een hoge breedteligging.
A
toendraklimaat
B
poolklimaat
C
steppeklimaat

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Het verschil tussen land- en zeeklimaat is dat een landklimaat verder van zee af ligt en daardoor strengere winters en zomers heeft.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is geen reden dat gebieden op een hogere breedteligging minder zonne-energie krijgen?
A
zonnestralen leggen een langere weg af door de atmosfeer
B
De evenaar ligt hemelsbreed dichter bij de zon.
C
De zonnestralen vallen schuin op het oppervlak

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Het is buiten 10 graden. Koekenbakkertje gaat 2 km de bergen in. Hoe warm is het daar?
A
0 graden
B
-4 graden
C
2 graden
D
-2 graden

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Op lage breedte merk je meer van de seizoenswisselingen dan op hoge breedte.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Noem de twee manieren hoe de aarde draait wat zorgt voor seizoenen

Slide 32 - Open vraag

Je kan uitleggen op welke 2 manieren het op hogere breedte kouder is dan op lagere breedte.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide