Les 15 Voorbereiding TW2

VOORBEREIDING TW1
H1 KRACHTEN
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

VOORBEREIDING TW1
H1 KRACHTEN

Slide 1 - Tekstslide

Hoe kun je zien dat Brenda de grootste kracht uitoefent.
Benda

Slide 2 - Open vraag

Krachten die op voorwerpen worden uitgeoefend kun jij niet zien. Je kunt alleen het effect zien, dit zijn er in totaal 3.
Noem ze alle 3.

Slide 3 - Open vraag

Een auto rijdt met constante snelheid over de weg. De wrijvingskracht is 400 N.
Hoe groot is de nettokracht?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Met welke formule bereken je het gewicht (= zwaartekracht)

Slide 6 - Open vraag

Teun heeft een massa van 60 kg.
Op de maan is de zwaartekracht 6 keer minder. Wat is zijn massa op de maan? (alleen getal)

Slide 7 - Open vraag

Een voorwerp heeft een massa van 25 kg.
Hoe groot is de zwaartekracht op dat voorwerp?
A
2,5 N
B
25 N
C
250 N
D
2500

Slide 8 - Quizvraag

Welke kracht werkt er op een vallend voorwerp?
A
spierkracht
B
spankracht
C
magnetische kracht
D
zwaartekracht

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

Je kunt een kracht tekenen als een pijl. Wat geeft de lengte van de pijl aan?
A
de krachtenschaal
B
hoe groot de kracht is
C
de richting van de kracht
D
plaats waar de kracht wordt uitgeoefend

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

In welke situatie mag je de krachten van elkaar aftrekken?
A
situatie 1
B
situatie 2
C
situatie 3
D
situatie 4

Slide 14 - Quizvraag

Op een voorwerp werken twee krachten.
F1 = 50 N naar links en F2 = 150 N naar rechts.
Hoe groot is de nettokracht en in welke richting gaat de nettokracht?
A
100 N naar rechts
B
200 N naar links
C
100 N naar links
D
200 N naar rechts

Slide 15 - Quizvraag

Als je aan een touw trekt komt het touw strak te staan. Maar het touw trekt net zo hard terug.
Welke kracht werkt er in het touw?

Slide 16 - Open vraag

Sleep de juiste kracht die het meest overeenkomt naar de juiste afbeeldingen.
spierkracht
veerkracht
zwaartekracht

Slide 17 - Sleepvraag

Leg uit of de grootte van de kracht op de duim veranderd als je het elastiekje steeds verder uitrekt.

Slide 18 - Open vraag

2

Slide 19 - Video

01:20
Werk arm
Last arm
Werk kracht
Last kracht
Draaipunt

Slide 20 - Sleepvraag

01:54
Hoe ziet de hefboom regel eruit in symbolen?
A
F1 x F2 = L1 x L2
B
F1 x R1 = F2 x R2
C
F1 x l 1 = F2 x l2
D
F1 x L1 = F2 x L2

Slide 21 - Quizvraag

Hoe groot is de kracht aan de linkerkant van het draaipunt?
A
25 N
B
50 N
C
100 N
D
400 N

Slide 22 - Quizvraag

Ties zit 4 m van een draaipunt aan de linkerkant van een wip en heeft een massa van 25 kg. Anneke zit op 2,5 m van een draaipunt aan de rechterkant. Bereken de massa van Anneke.

Slide 23 - Open vraag

Welke vervorming is geen plastische vervorming?
A
een turner zet zich af op de trampoline
B
hond zak weg in pasgevallen sneeuw
C
loodgieter maakt bocht in koperen buis
D
Hij rijdt een deuk in zijn nieuwe auto

Slide 24 - Quizvraag

Een krachtmeter met een stugge veer die moeilijk uitrekt, gebruik je:
A
alleen om grote krachten te meten
B
alleen om kleine krachten te meten
C
zowel grote als kleine krachten te meten
D
geen van allen

Slide 25 - Quizvraag

Een steen oefent een kracht uit op de hand van 15 N
Wat is de lengte van de pijl die je moet tekenen?
A
1 cm
B
3 cm
C
5 cm
D
15 cm

Slide 26 - Quizvraag

Welke veer is het stugst, C of D?
A
C, per 1 cm de meeste kracht nodig
B
C, per 1 cm de minste kracht nodig
C
D, per 1 cm de meeste kracht nodig
D
D, per 1 cm de minste kracht nodig

Slide 27 - Quizvraag

draaipunt tussen de krachten
draaipunt naast de krachten

Slide 28 - Tekstslide

  • V: Fz = m x g = 79 x 10 = 790 N 
  • M = 580 N, T = 160 N. W = ???? 
  • ML = MR
  • F x l (m) + F x l (w) = F x l (v) + F x l (t)
  • 580 x 2,4 + F x 1,8 (w) = 790 x 1,8 + 160 x 2,4
  • 1392 + F x 1,8 (w) = 1422 + 384
  • 1392 + F x 1,8 (w) = 1806
  • F x 1,8 (w) = 1806 - 1392 = 414

Slide 29 - Tekstslide

  • F x 1,8 (w) = 1806 - 1392 = 414
  • F x 1,8 (w) = 414
  • F(willem) = 414 : 1,8 = 230 N
  • m = Fz : g = 230 : 10 = 23 kg

Slide 30 - Tekstslide

  • pakket: Fz = m x g 
  • 1000 x 10 = 10.000 N = 10 kN
  • ML = MR 
  • Fpakket x l + Foplegger x l = Fsteun x l 
  • 10 x 3,5  + 14 x 1,5 = Fsteun x 4,0 
  • 56 = Fsteun x 4,0 
  • Fsteun = 56 :  4,0 = 14 kN

Slide 31 - Tekstslide

Als je een zwaar voorwerp loslaat dan valt hij recht naar beneden.
Waardoor valt het voorwerp recht naar beneden?
A
spierkracht
B
zwaartekracht
C
veerkracht
D
magnetische kracht

Slide 32 - Quizvraag

Je moet een kracht tekenen met een grootte van 600 N.
Welke krachtenschaal is het handigst?
A
1 cm = 0,2 N
B
1 cm = 2 N
C
1 cm = 20 N
D
1 cm = 200 N

Slide 33 - Quizvraag

Een getekende pijl van een kracht is 1,5 cm lang.
De gebruikte krachtenschaal is 1 cm = 150 N
Hoe groot is de kracht in Newton? Laat een berekening zien.

Slide 34 - Open vraag

Op een voorwerp werken drie krachten.
F1 = 5 N naar rechts, F2 = 12 N naar rechts en
F3 = 15 N naar links.
Hoe groot is de nettokracht? Laat een berekening zien.

Slide 35 - Open vraag

EINDE

Slide 36 - Tekstslide