Verwijswoorden

Verwijswoorden
Hoofdstuk 3.2
blz. 102
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden
Hoofdstuk 3.2
blz. 102

Slide 1 - Tekstslide

Je hebt opdracht 8 gemaakt. (102)

Vergelijk je antwoord eens met je buurman of -vrouw.


Welke zinnen vind je goed van de ander?

Slide 2 - Tekstslide

opdracht 8 bijvoorbeeld zo:
Isa ging vandaag met de bus naar school. Haar bus was te laat, waardoor ze te laat op school kwam. Isa baalde ontzettend. Ze was bang dat haar docent Nederlands erg boos op haar zou worden.

Opdracht 8, bijvoorbeeld zo:
Isa ging vandaag met de bus naar school. Haar bus was te laat waardoor ze te laat op school kwam. Isa baalde ontzettend. Ze was bang dat haar docent Nederlands erg boos zou zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden ver

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Verwijswoorden verwijzen naar:
één woord
een paar woorden
een hele zin
Doel:
Ze maken de tekst minder saai en beter leesbaar
Hoe vind je de verwijzing?:
Stel de vraag: wie, wat, waar, welke

Slide 4 - Tekstslide

Maak zelfstandig de verplichte opdrachten 10/11
Nakijken kan?

Slide 5 - Tekstslide

Waarnaar verwijst? 'het'

Met hulp kun je faalangst onder controle krijgen. Het gaat niet vanzelf over.
A
hulp
B
Met hulp kun je faalangst onder controle krijgen.
C
faalangst
D
onder controle

Slide 6 - Quizvraag

Waarnaar verwijst 'daar'?

Zodra ik de toets voor me heb, weet ik niets meer. Daar baal ik ontzettend van!
A
Zodra ik de toets voor me heb, weet ik niets meer.
B
de toets
C
me
D
ik

Slide 7 - Quizvraag

Waarnaar verwijst 'zij'?

De moeder van Lisa overhoort Lisa.
Zij doet dat heel trouw.
A
Lisa
B
De moeder
C
overhoort
D
De moeder van Lisa

Slide 8 - Quizvraag

Waarnaar kan een woord verwijzen?
A
één woord
B
een hele zin
C
een groep woorden
D
A, B, C zijn alle drie waar

Slide 9 - Quizvraag

Verwijswoorden ver

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Verwijswoorden verwijzen naar:
één woord
een paar woorden
een hele zin
Doel:
Ze maken de tekst minder saai en beter leesbaar
Hoe vind je de verwijzing?:
Stel de vraag: wie, wat, waar, welke
Hoofdzaken: belangrijke informatie over het onderwerp
Bijzaken:       minder belangrijke informatie
                         maken tekst duidelijker 
                          voorbeeld, uitleg, herhaling

Slide 10 - Tekstslide

Maak zelfstandig de verplichte opdracht 13 
Let op 13d = hele zin!
We bespreken samen na

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link