Cursus 14 Werkwoordspelling herhaling

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - werkwoordspelling
1. Herhaling vorige les
2. Lesdoel
3. Uitleg/ oefenen
4. Zelfstandig werken
5. Afsluiting in Lessonup

Slide 2 - Tekstslide

Het ... (verbreden) fietspad is mooi aangelegd.

Slide 3 - Open vraag

De ... (verbazen) man zat achter in de klas te kijken naar de geweldige docent.

Slide 4 - Open vraag

De ... (blaffen) hond trok aan de lijn.

Slide 5 - Open vraag

Ik (waxen) mijn benen gisteravond.

Slide 6 - Open vraag

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Slide 7 - Open vraag

Hoe oud (worden) je tante morgen?

Slide 8 - Open vraag

De (vergroten) foto hangt aan de muur.

Slide 9 - Open vraag

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Cursus 7 - werkwoordspelling
  • § 9 Persoonsvorm in enkelvoudige zinnen
  • § 10 Persoonsvormen in samengestelde zinnen
  • § 11 Gebiedende wijs
  • § 12 Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • § 13 Werkwoordspelling
  • § 14 Mixopdrachten

Slide 10 - Tekstslide

  • Je leert de verschillende werkwoordsvormen en werkwoordstijden spellen.
Lesdoelen

Slide 11 - Tekstslide

Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden. 
Aantekeningen
bij spelling

Slide 12 - Tekstslide

Herhaling
Werkwoorden kun je in drie werkwoordsvormen schrijven: de tegenwoordige tijd (tt), de verleden tijd (vt) en het voltooid deelwoord (vd). Bij sommige werkwoorden moet je extra goed opletten. De tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord klinken dan hetzelfde, maar je schrijft ze anders. Het is dus belangrijk dat je kunt bepalen of een werkwoord persoonsvorm t.t. of voltooid deelwoord is.

Slide 13 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
Deze trui verkleurt nu al.
Sam verstuikt zijn enkel.
Micky verkleedt zich.
In de film gebeurt wel.
Jij belooft altijd van alles.



Deze trui is verkleurd.
Sam heeft zijn enkel verstuikt.
Micky heeft zich verkleed.
In de film is veel gebeurd.
Jij hebt alles beloofd.



Slide 14 - Tekstslide

Schema werkwoordspelling 
blz. 274-275

Slide 15 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 16 - Tekstslide

De drie basisregels van  werkwoordspelling
1) Kijk naar de tijd waarin de zin staat. Dit kun je zien aan woorden als vroeger, morgen, vorig jaar etc. 
Bepaal of je met de tegenwoordige tijd (t.t.) of verleden tijd (v.t.) te maken hebt.

Slide 17 - Tekstslide

De drie basisregels van werkwoordspelling
2) De volgende stap is het vinden van
de persoonsvorm. Dat doe je door de tijd van de zin aan te passen. Het werkwoord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Je kunt ook de vraagproef gebruiken, maar deze is minder betrouwbaar.

Slide 18 - Tekstslide

De drie basisregels van werkwoordspelling
3) Na het bepalen van de tijd en de persoonvorm zoek je het onderwerp. Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag 'Wie of wat + persoonsvorm?'  Zo weet je of je de ik-vorm, hij-vorm of wij-vorm moet gebruiken.

Slide 19 - Tekstslide

  • Wat: Cursus 7 paragraaf 14 online
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek, buren, mevrouw de Vries 
  • Tijd: 15 min.
  • Uitkomst: bespreken
  • Klaar: maak de oefentoetsen van cursus 7 paragraaf 9 t/m 14 online.
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Door haar zonnebril had ik de bekende Nederland niet ... (herkennen)
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 21 - Quizvraag

Door haar zonnebril had ik de bekende Nederland niet ... (herkennen).
A
herkent
B
herkend
C
herkendt

Slide 22 - Quizvraag

In welk land ... (overwinteren) die diersoort eigenlijk?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 23 - Quizvraag

In welk land ... (overwinteren) die diersoort eigenlijk?
A
overwintert
B
overwinterd
C
overwinterdt

Slide 24 - Quizvraag

Het pakketje werd ... (bezorgen) bij de buren op nummer 43.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quizvraag

Het pakketje werd ... (bezorgen) bij de buren op nummer 43.
A
bezorgt
B
bezorgd
C
bezorgdt

Slide 26 - Quizvraag