In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - werkwoordspelling
1.Herhaling vorige les
2. Lesdoel
3. Uitleg/ oefenen
4. Zelfstandig werken
5. Afsluiting in Lessonup
Slide 2 - Tekstslide
Uitlegfilmpje!
Slide 3 - Tekstslide
Is het *voltooid deelwoord* wel of niet bijvoeglijk gebruikt?
De atleet was enorm *gemotiveerd* om de wedstrijd te winnen.
A
wel bijvoeglijk
B
niet bijvoeglijk
Slide 4 - Quizvraag
Is het *voltooid deelwoord* wel of niet bijvoeglijk gebruikt?
Marthe kon haar in de trein vergeten tas ophalen bij de *gevonden* voorwerpen.
A
wel bijvoeglijk
B
niet bijvoeglijk
Slide 5 - Quizvraag
Is het *voltooid deelwoord* wel of niet bijvoeglijk gebruikt?
Hij heeft vanochtend eindelijk zijn portemonnee *gevonden*.
A
wel bijvoeglijk
B
niet bijvoeglijk
Slide 6 - Quizvraag
Is het *voltooid deelwoord* wel of niet bijvoeglijk gebruikt?
Lesley heeft de gebroken kostbare vaas netjes *gelijmd* met superlijm.
A
wel bijvoeglijk
B
niet bijvoeglijk
Slide 7 - Quizvraag
Is het *voltooid deelwoord* wel of niet bijvoeglijk gebruikt?
Het voetbalteam heeft eindelijk weer eens wedstrijd *gewonnen*.
A
wel bijvoeglijk
B
niet bijvoeglijk
Slide 8 - Quizvraag
Noteer het bijvoeglijk naamwoord als bijvoeglijk naamwoord.
De koffie is gemorst / De ... koffie
Slide 9 - Open vraag
Noteer het bijvoeglijk naamwoord als bijvoeglijk naamwoord.
De vracht is ingeladen / de ... vracht
Slide 10 - Open vraag
Noteer het bijvoeglijk naamwoord als bijvoeglijk naamwoord.
De hond is gered / de ... hond
Slide 11 - Open vraag
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Cursus 7 - werkwoordspelling
§ 9 Persoonsvorm in enkelvoudige zinnen
§ 10 Persoonsvormen in samengestelde zinnen
§ 11 Gebiedende wijs
§ 12 Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
§ 13 Werkwoordspelling
§ 14 Mixopdrachten
Slide 12 - Tekstslide
Je leert de verschillende werkwoordsvormen en werkwoordstijden spellen.
Lesdoelen
Slide 13 - Tekstslide
Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden.
Aantekeningen bij spelling
Slide 14 - Tekstslide
De drie basisregels van werkwoordspelling
1) Kijk naar de tijd waarin de zin staat. Dit kun je zien aan woorden als vroeger, morgen, vorig jaar etc.
Bepaal of je met de tegenwoordige tijd (t.t.) of verleden tijd (v.t.) te maken hebt.
Slide 15 - Tekstslide
De drie basisregels van werkwoordspelling
2) De volgende stap is het vinden van de persoonsvorm. Dat doe je door de tijd van de zin aan te passen. Het werkwoord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Je kunt ook de vraagproef gebruiken, maar deze is minder betrouwbaar.
Slide 16 - Tekstslide
De drie basisregels van werkwoordspelling
3) Na het bepalen van de tijd en de persoonvorm zoek je het onderwerp. Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag 'Wie of wat + persoonsvorm?'Zo weet je of je de ik-vorm, hij-vorm of wij-vormmoet gebruiken.