Lezen herhaling blok 1-4 2ha

Lezen: herhaling

-vandaag: herhaling Lezen blok 1-4

- thuis zelf werken aan de opdrachten van Lezen blok 5 + 6 (studiewijzer)
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen: herhaling

-vandaag: herhaling Lezen blok 1-4

- thuis zelf werken aan de opdrachten van Lezen blok 5 + 6 (studiewijzer)

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
-onderwerp: waar gaat de tekst over?
-hoofdgedachte: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
-kernzin: de belangrijkste zin van de alinea, vaak de eerste, soms de laatste zin
-objectief: feitelijk, controleerbaar
-subjectief: mening, niet controleerbaar

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
-tekstdoel: 
informeren, overhalen, overtuigen, uitleg geven, amuseren

-tekstsoort:
 krantenartikel, tijdschriftartikel, stripverhaal, reclame

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
-Een tekst bestaat uit een inleiding, een kern (middenstuk) en een slot.

-Manieren van inleiden:
1. vragen stellen
2. de aanleiding voor het schrijven noemen
3. een deskundige aan het woord laten
4. een anekdote vertellen 
5. het onderwerp introduceren

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
Manieren om een tekst af te sluiten:
1. een conclusie 
2. een samenvatting
3. een advies

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
-verwijswoorden: hij, zij, die, dat, wie, wat - woorden die naar iets anders in de tekst verwijzen. 

bijvoorbeeld: 
Pim heeft een gebroken pols. Hij is gisteren hard gevallen.
('Hij' is een verwijswoord en verwijst naar Pim)
Ik mag geen onvoldoende halen vandaag. Dat wordt heel lastig.
('Dat' is het verwijswoord en verwijst naar 'geen onvoldoende halen')


Slide 6 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
-verbanden in de tekst: wat heeft de ene zin / alinea met de andere zin / alinea te maken?
1. uitspraak - opsomming (opsomming): als je dingen die bij elkaar horen achter elkaar plaatst.

Ik ga op vakantie en neem een tent, een handdoek en een fles shampoo mee. 
signaalwoorden: en, bovendien, ook ...


3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld):

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling Lezen blok 1-4
2. uitspraak- tegenstelling (tegenstelling): je beweert eerst iets, vervolgens beweer je iets anders of geef je een nuance.

'Ik houd niet van wintersport maar ik kan wel snowboarden.'

signaalwoorden: maar, toch, daarentegen, in tegenstelling tot...

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling Lezen 1-4:
3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld): spreekt voor zich. Je geeft van iets een voorbeeld. 

'Jan houdt van Italiaans eten, bijvoorbeeld van pizza.'

signaalwoorden: bijvoorbeeld, als, zoals, zo ... 

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling Lezen 1-4
Verbindingsmanieren van alinea's:
1. Met een signaalwoord. (Als een alinea met een signaalwoord, bijvoorbeeld 'en' begint, geeft dat het verband aan tussen de ene en andere alinea.)

2. Met een letterlijke herhaling van een woord of van een paar woorden. (Het gaat bijvoorbeeld over milieuververvuiling in alinea 2. Als dat woord genoemd wordt in alinea 2 en herhaald wordt in alinea 3, verbindt de tekst zich met elkaar.)

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling Lezen 1-4
3. Overgangszinnen met een verwijswoord. (Als de eerste zin van de nieuwe alinea een woord als hierdoor, daardoor, hiermee enz. in zich heeft, dan verwijst dat woord naar de vorige alinea.)

4. Aankondigende zin. (Als de eerste alinea eindigt met een zin waarin gezegd wordt wat er in de volgende alinea wordt besproken.) 

Slide 11 - Tekstslide

'en' is een signaalwoord van het verband uitspraak - tegenstelling
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

De leerlingen maken de computers stuk. Ze doen nooit eens voorzichtig.

Wat is het verwijswoord en waar verwijst het naar?
A
nooit, de computers
B
doen, leerlingen
C
ze, leerlingen
D
ze, computers

Slide 13 - Quizvraag

Appels zijn lekkerder dan peren.

Deze zin is:
A
objectief
B
subjectief

Slide 14 - Quizvraag

Wij eten regelmatig Italiaanse gerechten. Maar eigenlijk houd ik meer van stamppot.

Hier is sprake van een:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 15 - Quizvraag

'Denk je dat het saai is om geschiedenis te studeren? Heb je je dan nooit afgevraagd in hoeverre ons leven van nu wordt beïnvloed door wat er vroeger gebeurd is? ....'
Dit is het begin van een tekst. Hoe leidt de schrijver de tekst in?
A
door vragen te stellen
B
door een anekdote
C
door het onderwerp te introduceren
D
door een deskundige het woord te geven

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen tekstdoel?
A
informeren
B
overwegen
C
overhalen
D
amuseren

Slide 17 - Quizvraag

Bij het maken van een hoofdgedachte beantwoord je de vraag; Waar gaat de tekst over?
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
-Maak de opdrachten van Lezen blok 5 (opdracht 1,2,4,5,6) en  van Lezen blok 6 (opdracht 1-5). Kijk ze goed na!

-In de volgende lessen behandelen we de theorie van blok 5+6.

-In de les op school (donderdag 11 juni) oefenen we voor de eindtoets; verzamel al je vragen!

Slide 19 - Tekstslide